02. Art 1 en 2

Wat zijn aanhangwagens?
A
Alle voertuigen die kennelijk bestemd zijn om door motorvoertuigen te worden voortbewogen.
B
Alle voertuigen die kennelijk bestemd zijn om door voertuigen te worden voortbewogen.
C
Alle voertuigen die kennelijk bestemd zijn om door motorrijtuigen te worden voortbewogen.
1 / 31
suivant
Slide 1: Quiz
verkeersopleidingenBeroepsopleiding

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Wat zijn aanhangwagens?
A
Alle voertuigen die kennelijk bestemd zijn om door motorvoertuigen te worden voortbewogen.
B
Alle voertuigen die kennelijk bestemd zijn om door voertuigen te worden voortbewogen.
C
Alle voertuigen die kennelijk bestemd zijn om door motorrijtuigen te worden voortbewogen.

Slide 1 - Quiz

Wat is een gehandicapten-voertuig?
A
Een voertuig uitgerust met een motor waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km/u bedraagt, en geen bromfiets is.
B
Een bromfiets ingericht als gehandicaptenvoertuig waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km/u bedraagt.
C
Een motorvoertuig uitgerust met een motor waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet bedraagt dan 45 km/u, en geen bromfiets is.

Slide 2 - Quiz

Wat is een puntstuk?
A
Meerhoekig vlak op het wegdek, opgenomen bij splitsingen of samenvoegingen van wegen en rijbanen.
B
Meerhoekig vlak op het wegdek, opgenomen bij splitsingen of samenvoegingen van rijstroken en rijbanen.
C
Meerhoekig vlak op het wegdek, opgenomen bij splitsingen of samenvoegingen van wegen, rijstroken of rijbanen.

Slide 3 - Quiz

Waar komt richtlijn 97/24/EG vandaan?
A
Van de Europese commissie en raad.
B
Van de Europese gemeenschap en raad.
C
Van het Europese parlement en raad.

Slide 4 - Quiz

Wat is de rijbaan?
A
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fiets/ bromfietsstroken.
B
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietsstroken.
C
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden.

Slide 5 - Quiz

Wat is een rijstrook?
A
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd weggedeelte van de rijbaan van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
B
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd weggedeelte van de rijbaan.
C
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd weggedeelte van de weg van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.

Slide 6 - Quiz

Wat is een snorfiets?
A
Een voertuig dat geconstrueerd is voor een maximumsnelheid van 25 km/u.
B
Een bromfiets die geconstrueerd is voor een maximumsnelheid van 25 km/u.
C
Een motorrijtuig dat geconstrueerd voor een maximumsnelheid van 25 km/u.

Slide 7 - Quiz

Wat is een spitsstrook?
A
Een rijbaan die als rijstrook is aangewezen blijkens bord C23-01 van bijlage 1.
B
De vluchtstrook die als rijstrook is aangewezen blijkens bord C23-01 van bijlage 1.
C
De rijstrook die als rijstrook is aangewezen blijkens bord C23-01 van bijlage 1.

Slide 8 - Quiz

Wat is een T100 bus?
A
Een motorrijtuig ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs of uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.
B
Een motorvoertuig ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs of uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.
C
Een autobus ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs of uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.

Slide 9 - Quiz

Wat is een uitrijstrook?
A
Door een blokmarkering afgescheiden gedeelte van de rijbaan dat is bestemd voor bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten.
B
Door een blokmarkering van de doorgaande rijbaan afgescheiden weggedeelte dat is bestemd voor bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten.
C
Door een blokmarkering afgescheiden gedeelte van de doorgaande rijbaan bestemd voor bestuurders van een motorvoertuig die de doorgaande rijbaan verlaten.

Slide 10 - Quiz

Wat is een uitvaartstoet?
A
Een stoet bestaande uit motorrijtuigen.
B
Een stoet bestaande uit motorvoertuigen.
C
Een stoet bestaande uit voertuigen.

Slide 11 - Quiz

Wat is een veiligheidscel?
A
Onderdeel van de constructie van een bromfiets en motorvoertuigen op meer dan drie wielen dat de bestuurder of passagiers beschermd tegen hoofdletsel.
B
Onderdeel van de constructie van een motorfiets of een driewielig motorvoertuig dat de bestuurder of passagiers beschermd tegen hoofdletsel.
C
Onderdeel van de constructie van een bromfiets, een motorfiets of een driewielig motorvoertuig dat de bestuurder of passagiers beschermd tegen hoofdletsel.

Slide 12 - Quiz

Wat is een verdrijvingsvlak?
A
Gedeelte van de rijbaan waarop schuine strepen zijn aangebracht.
B
Gedeelte van de rijbaan waarop witte schuine strepen zijn aangebracht.
C
Gedeelte van de rijbaan waarop witte of gele schuine strepen zijn aangebracht.

Slide 13 - Quiz

Wat is verkeer?
A
Alle weggebruikers.
B
Alle bestuurders.
C
Alle bestuurders van een motorrijtuig.

Slide 14 - Quiz

Wat is een vluchthaven of vluchtstrook?
A
Door een doorgetrokken streep van de rijbaan van de autosnelweg of autoweg afgescheiden weggedeelte, dat is bestemd voor gebruik in noodgevallen.
B
Door een onderbroken of doorgetrokken streep van de rijbaan van de autosnelweg of autoweg afgescheiden weggedeelte, dat is bestemd voor gebruik in noodgevallen.
C
Door een onderbroken streep van de rijbaan van de autosnelweg of autoweg afgescheiden weggedeelte, dat is bestemd voor gebruik in noodgevallen.

Slide 15 - Quiz

Welke 6 voertuigen zijn er?

Slide 16 - Question ouverte

Wat betekent voorrang verlenen?
A
De betrokken weggebruiker in staat stellen zijn weg ongehinderd te vervolgen.
B
De bestuurder in staat stellen zijn weg ongehinderd te volgen.
C
Het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen.

Slide 17 - Quiz

Wat is een voorrangsvoertuig?
A
Een voertuig voorzien van optische- en geluidsignalen.
B
Een motorvoertuig voorzien van optische- en geluidsignalen.
C
Een motorrijtuig voorzien van optische- en geluidsignalen.
D
Motorvoertuig dat de optische en geluidssignalen voert als bedoeld in artikel 29.

Slide 18 - Quiz

Wat is een vrachtauto?
A
Een motorvoertuig ingericht voor het vervoer van goederen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg.
B
Een motorvoertuig niet ingericht voor het vervoer van passagiers waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg.
C
Een motorvoertuig niet ingericht voor het vervoer van personen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg.

Slide 19 - Quiz

Welke 10 weggebruikers zijn er?

Slide 20 - Question ouverte

Wat betekent de afkorting W.V.W. ?

Slide 21 - Question ouverte

Wat betekent de afkorting R.V.V. ?

Slide 22 - Question ouverte

Wat betekent de afkorting W.R.M. ?

Slide 23 - Question ouverte

Wat betekent de afkorting K.R. ?

Slide 24 - Question ouverte

Wat betekent de afkorting R.R. ?

Slide 25 - Question ouverte

Wat betekent de afkorting R.V. ?

Slide 26 - Question ouverte

Wat betekent de afkorting B.A.B.W. ?

Slide 27 - Question ouverte

We spreken over “de wet”.
Welke wet bedoelen we dan?
A
Wegenverkeerswet
B
Wet rijonderricht motorrijtuigen
C
Nederlandse grondwet
D
Reglement verkeersregels verkeerstekens

Slide 28 - Quiz

Bestuurders van een gehandicaptenvoertuig volgen wanneer zij oversteken de regels voor:
A
Bestuurders.
B
Voetgangers.
C
Overige weggebruikers.

Slide 29 - Quiz

Brommobielen volgen de regels voor:
A
Brommobielen.
B
Bromfietsen.
C
Motorvoertuigen.

Slide 30 - Quiz

Personen te voet die een fiets, bromfiets of motorfiets aan de hand meevoeren volgen de regels voor:
A
Wanneer zij op het trottoir lopen de regels voor voetgangers.
B
De regels voor voetgangers.
C
Wanneer zij op de rijbaan lopen de regels voor bestuurders en anders voor voetgangers.

Slide 31 - Quiz