Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fiets/ bromfietsstroken.
B
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietsstroken.
C
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden.
Slide 5 - Quiz
Wat is een rijstrook?
A
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd weggedeelte van de rijbaan van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
B
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd weggedeelte van de rijbaan.
C
Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd weggedeelte van de weg van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.
Slide 6 - Quiz
Wat is een snorfiets?
A
Een voertuig dat geconstrueerd is voor een maximumsnelheid van 25 km/u.
B
Een bromfiets die geconstrueerd is voor een maximumsnelheid van 25 km/u.
C
Een motorrijtuig dat geconstrueerd voor een maximumsnelheid van 25 km/u.
Slide 7 - Quiz
Wat is een spitsstrook?
A
Een rijbaan die als rijstrook is aangewezen blijkens bord C23-01 van bijlage 1.
B
De vluchtstrook die als rijstrook is aangewezen blijkens bord C23-01 van bijlage 1.
C
De rijstrook die als rijstrook is aangewezen blijkens bord C23-01 van bijlage 1.
Slide 8 - Quiz
Wat is een T100 bus?
A
Een motorrijtuig ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs of uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.
B
Een motorvoertuig ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs of uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.
C
Een autobus ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs of uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.
Slide 9 - Quiz
Wat is een uitrijstrook?
A
Door een blokmarkering afgescheiden gedeelte van de rijbaan dat is bestemd voor bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten.
B
Door een blokmarkering van de doorgaande rijbaan afgescheiden weggedeelte dat is bestemd voor bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten.
C
Door een blokmarkering afgescheiden gedeelte van de doorgaande rijbaan bestemd voor bestuurders van een motorvoertuig die de doorgaande rijbaan verlaten.
Slide 10 - Quiz
Wat is een uitvaartstoet?
A
Een stoet bestaande uit motorrijtuigen.
B
Een stoet bestaande uit motorvoertuigen.
C
Een stoet bestaande uit voertuigen.
Slide 11 - Quiz
Wat is een veiligheidscel?
A
Onderdeel van de constructie van een bromfiets en motorvoertuigen op meer dan drie wielen dat de bestuurder of passagiers beschermd tegen hoofdletsel.
B
Onderdeel van de constructie van een motorfiets of een driewielig motorvoertuig dat de bestuurder of passagiers beschermd tegen hoofdletsel.
C
Onderdeel van de constructie van een bromfiets, een motorfiets of een driewielig motorvoertuig dat de bestuurder of passagiers beschermd tegen hoofdletsel.
Slide 12 - Quiz
Wat is een verdrijvingsvlak?
A
Gedeelte van de rijbaan waarop schuine strepen zijn aangebracht.
B
Gedeelte van de rijbaan waarop witte schuine strepen zijn aangebracht.
C
Gedeelte van de rijbaan waarop witte of gele schuine strepen zijn aangebracht.
Slide 13 - Quiz
Wat is verkeer?
A
Alle weggebruikers.
B
Alle bestuurders.
C
Alle bestuurders van een motorrijtuig.
Slide 14 - Quiz
Wat is een vluchthaven of vluchtstrook?
A
Door een doorgetrokken streep van de rijbaan van de autosnelweg of autoweg afgescheiden weggedeelte, dat is bestemd voor gebruik in noodgevallen.
B
Door een onderbroken of doorgetrokken streep van de rijbaan van de autosnelweg of autoweg afgescheiden weggedeelte, dat is bestemd voor gebruik in noodgevallen.
C
Door een onderbroken streep van de rijbaan van de autosnelweg of autoweg afgescheiden weggedeelte, dat is bestemd voor gebruik in noodgevallen.
Slide 15 - Quiz
Welke 6 voertuigen zijn er?
Slide 16 - Question ouverte
Wat betekent voorrang verlenen?
A
De betrokken weggebruiker in staat stellen zijn weg ongehinderd te vervolgen.
B
De bestuurder in staat stellen zijn weg ongehinderd te volgen.
C
Het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen.
Slide 17 - Quiz
Wat is een voorrangsvoertuig?
A
Een voertuig voorzien van optische- en geluidsignalen.
B
Een motorvoertuig voorzien van optische- en geluidsignalen.
C
Een motorrijtuig voorzien van optische- en geluidsignalen.
D
Motorvoertuig dat de optische en geluidssignalen voert als bedoeld in artikel 29.
Slide 18 - Quiz
Wat is een vrachtauto?
A
Een motorvoertuig ingericht voor het vervoer van goederen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg.
B
Een motorvoertuig niet ingericht voor het vervoer van passagiers waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg.
C
Een motorvoertuig niet ingericht voor het vervoer van personen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg.
Slide 19 - Quiz
Welke 10 weggebruikers zijn er?
Slide 20 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting W.V.W. ?
Slide 21 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting R.V.V. ?
Slide 22 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting W.R.M. ?
Slide 23 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting K.R. ?
Slide 24 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting R.R. ?
Slide 25 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting R.V. ?
Slide 26 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting B.A.B.W. ?
Slide 27 - Question ouverte
We spreken over “de wet”. Welke wet bedoelen we dan?
A
Wegenverkeerswet
B
Wet rijonderricht motorrijtuigen
C
Nederlandse grondwet
D
Reglement verkeersregels verkeerstekens
Slide 28 - Quiz
Bestuurders van een gehandicaptenvoertuig volgen wanneer zij oversteken de regels voor:
A
Bestuurders.
B
Voetgangers.
C
Overige weggebruikers.
Slide 29 - Quiz
Brommobielen volgen de regels voor:
A
Brommobielen.
B
Bromfietsen.
C
Motorvoertuigen.
Slide 30 - Quiz
Personen te voet die een fiets, bromfiets of motorfiets aan de hand meevoeren volgen de regels voor:
A
Wanneer zij op het trottoir lopen de regels voor voetgangers.
B
De regels voor voetgangers.
C
Wanneer zij op de rijbaan lopen de regels voor bestuurders en anders voor voetgangers.