Paragraaf 1.2 Part 2

Unit 1 Lesson 2: goals
Je begrijpt het meervoud in het Engels, en persoonlijke/bezittelijke voornaamwoorden!

Grammar: Meervoud +  Persoonlijke/bezittelijke voornaamwoorden


1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Unit 1 Lesson 2: goals
Je begrijpt het meervoud in het Engels, en persoonlijke/bezittelijke voornaamwoorden!

Grammar: Meervoud +  Persoonlijke/bezittelijke voornaamwoorden


Slide 1 - Diapositive

HOMEWORK

Let's check your homework!


Slide 2 - Diapositive

MEERVOUD

Slide 3 - Diapositive

Meervoud

Slide 4 - Carte mentale

Grammar - meervoud
  • Meervoud is wanneer er ergens 2 of meer van zijn - bv.             1 auto - 3 auto's

  • Basisregel: in het Engels plak je de -s eraan vast, dus:               1 car - 3 cars

Slide 5 - Diapositive

Uitzonderingen Meervoud
  • Eindigt een woord op een sis-klank (s/ch/sh/x) dan komt er   -es achter, dus: 1 church - 4 churches
  • Eindigt een woord op een -y dan verandert het meervoud in -ies, dus: 1 lady - 3 ladies
  • Eindigt een woord op een -o, dan maak je het meervoud door -es, dus: 1 tomato - 6 tomatoes
  • Eindigt een woord op een -f klank, dan wordt het meervoud -ves, dus: 1 half - 8 halves

Slide 6 - Diapositive

Vul in:
boy - ....

Slide 7 - Question ouverte

Vul in:
dog - ....

Slide 8 - Question ouverte

Vul in:
wolf - ....

Slide 9 - Question ouverte

Vul in:
box - ....

Slide 10 - Question ouverte

Vul in:
baby - ....

Slide 11 - Question ouverte

Vul in:
potato - ....

Slide 12 - Question ouverte

Practice
Wat?
Paragraaf 1.2 Opdracht 6 t/m 8
Hoe?
In de online methode
Met wie?
Alleen
Tijd?
10 minuten
Hulp?
Steek je hand op. 
Klaar? HW
Ex. 12 t/m 15
timer
10:00

Slide 13 - Diapositive

Personal pronouns 

Slide 14 - Diapositive

Personal pronouns

Slide 15 - Carte mentale

Maak deze zin af:
Personal pronouns...
A
vertellen iets over de uitspraak van woorden
B
verwijzen naar mensen dieren of dingen
C
verwijzen nooit naar dieren of dingen
D
gebruik je om bezit aan te geven

Slide 16 - Quiz

Personal Pronouns
timer
1:00
I
You
She
We
You
They
He
It
Jij/je
Wij/we
Zij/ze
Ik
Jullie
Hij
Zij
Het

Slide 17 - Question de remorquage

Which of these words is a personal pronoun?
A
Orange
B
you
C
car
D
blue

Slide 18 - Quiz

Pick a personal pronoun:
... is cold outside.
A
He
B
We
C
She
D
It

Slide 19 - Quiz

A personal pronoun:
.... are very good friends. (wij)
A
he
B
they
C
you
D
we

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste personal pronoun

..... is sitting in the garden
A
She
B
Him

Slide 21 - Quiz

Choose the correct personal pronoun:

_____ is from London. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 22 - Quiz

A personal pronoun:
... is from Curacao. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 23 - Quiz

Kies de juiste personal pronoun

..... is sitting in the garden
A
She
B
Him

Slide 24 - Quiz

A personal pronoun:
... is from Curacao. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 25 - Quiz

A personal pronoun:
... like school. (ik)


A
i
B
I
C
you
D
we

Slide 26 - Quiz