Les 13: Herhalingsles wasverzorging

 Herhalingles Wasverzorging
Lesdoel:
Door herhaling van de theorie kan de leerling:
- Soorten wasmiddelen benoemen en de functie van bestanddelen van wasmiddel beschrijven
- Symbolen van behandelingsetiket  herkennen en benoemen
- De functie's op/in de Wasmachine/ droger herkennen en benoemen
- De functie van strijken benoemen

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

 Herhalingles Wasverzorging
Lesdoel:
Door herhaling van de theorie kan de leerling:
- Soorten wasmiddelen benoemen en de functie van bestanddelen van wasmiddel beschrijven
- Symbolen van behandelingsetiket  herkennen en benoemen
- De functie's op/in de Wasmachine/ droger herkennen en benoemen
- De functie van strijken benoemen

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen:

quizzzzzzzzzzzzzzz time

Slide 2 - Diapositive

Waarom sorteer je de was?.

A
Om beter om te kunnen gaan met de hardheid van het water.
B
Om te weten hoeveel water je moet gaan gebruiken.
C
Om te zorgen dat er geen spullen in zitten die de wasmachine beschadigen.
D
Om te zorgen dat je een goed resultaat krijgt.

Slide 3 - Quiz

Hoe kan je was sorteren?
A
op kleur
B
per kledingstuk, bijv. sok bij sok, broek bij broek.......
C
niet, alle kleuren kunnen bij elkaar
D
groot bij groot en klein bij klein

Slide 4 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool?
A
Niet strijken
B
Op 3 graden wassen
C
Op de hoogste stand strijken
D
Niet drogen

Slide 5 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool:
A
niet wassen
B
niet strijken
C
niet drogen
D
niet bleken

Slide 6 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool:
A
niet wassen
B
heet wassen
C
handwassen
D
koud wassen

Slide 7 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool:
A
Niet drogen in de wasdroger
B
Drogen in de wasdroger
C
Niet wassen in de wasmachine
D
Wassen in de wasmachine

Slide 8 - Quiz

Wat betekent dit
wassymbool?
A
Op 30° wassen in de machine
B
Met de hand wassen
C
Op 60° wassen in de machine
D
Op een antikreukprogramma wassen in de machine

Slide 9 - Quiz

Dit wassymbool betekent
A
Niet drogen
B
Niet strijken
C
Niet bleken
D
Niet wassen

Slide 10 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool?
A
Strijken lage temperatuur
B
Strijken medium temperatuur
C
Strijken hoge temperatuur
D
Strijken zeer hoge temperatuur

Slide 11 - Quiz

Wat staat er op het samenstellingsetiket?
A
hoe je de was moet wassen
B
Waar het textiel van is gemaakt
C
de wasvoorschriften
D
wassymbolen

Slide 12 - Quiz

Wat betekend dit
wassymbool?
A
Niet strijken
B
Niet wassen
C
Niet drogen
D
Professioneel reinigen

Slide 13 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool:
A
wassen op 30 graden
B
wassen op 40 graden
C
handwassen
D
niet wassen

Slide 14 - Quiz

Welk wasmiddel gebruik je om dit wasgoed te wassen?
A
bontwasmiddel
B
witwasmiddel
C
fijnwasmiddel
D
wolwasmiddel

Slide 15 - Quiz

hoe harder het water, hoe meer wasmiddel je nodig hebt
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Voor welke was is dit wasmiddel?
A
Fijne was
B
Witte was
C
Donkere was
D
Bonte was

Slide 17 - Quiz

Wasmiddel voor bonte was bevat zuurstofbleekmiddel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Hoe noem je de stoffen in wasmiddelen die ervoor zorgen dat kalkdeeltjes uit het water zwevend blijven?
A
Optische witmiddelen
B
Wasactieve stoffen
C
Waterontharders
D
Zuurstofbleekmiddelen

Slide 19 - Quiz

In welk soort wasmiddelen zitten extra bleekmiddel en witmiddelen
A
Bont wasmiddelen
B
Fijn wasmiddelen
C
Wit wasmiddelen
D
Totaal wasmiddelen

Slide 20 - Quiz

........................... het wasmiddel door het dopje te gebruiken.
A
drink
B
doseer
C
klamvochtig
D
schuur

Slide 21 - Quiz

Voor welke was is dit wasmiddel:
A
bonte was
B
fijne was
C
witte was
D
handwas

Slide 22 - Quiz

Waarom moet je wasmiddel goed doseren?
A
Als je te weinig gebruikt duurt het wassen langer
B
Als je teveel gebruikt schuimt het teveel
C
Als je te weinig gebruikt gaat het niet lekker ruiken
D
Als je teveel gebruikt gaat wasmiddel te snel op

Slide 23 - Quiz

Wasmiddelen bevatten allemaal .........die ervoor zorgen dat vuil wordt verwijderd
A
optische witmaker
B
zeep
C
wasactieve stof
D
fosfaten

Slide 24 - Quiz

Tijdens het centrifugeren wordt de was gespoeld om overtollige wasmiddel te verwijderen
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

In welk bakje van de wasmachine doe je de wasverzachter?
A
Met 1 streepje
B
Met 2 streepjes
C
Met het bloemetje

Slide 26 - Quiz

Hoe moet je deze trui strijken?
A
Je mag de trui niet strijken
B
Lauw strijken
C
Warm strijken
D
Heet strijken

Slide 27 - Quiz

Wat is de beste volgorde om te strijken
A
Van donker naar licht
B
Van heet naar lauw
C
Van lauw naar heet
D
Van licht naar donker

Slide 28 - Quiz

Waar moet je om denken als je de was gaat strijken?
A
Altijd over ritsen of knopen strijken.
B
Kleding met opdrukken binnenstebuiten strijken.
C
De was op de grond laten hangen.
D
De strijkplank op de verkeerde hoogte instellen.

Slide 29 - Quiz

Mag je deze broek strijken?
A
nee
B
ja
C
soms
D
dit mag nooit

Slide 30 - Quiz

als je op je ergonomie let bij het strijken, dan let je op...
A
de stand van het strijkijzer
B
de hoogte van de strijkplank
C
het behandelingsetiket van het wasgoed
D
dat je je niet verbrand aan het strijkijzer

Slide 31 - Quiz

Waarom strijken we?
A
Om kleding glad te maken.
B
Om te ontsmetten.

Slide 32 - Quiz

Waar let je op bij strijken?
A
Temperatuur
B
Volgorde
C
Ergonomisch werken
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 33 - Quiz

Afsluiting van de les
Een fijne dag gewenst!

Slide 34 - Diapositive