2Mh meewerkend voorwerp

Grammatica
Meewerkend voorwerp
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Programma 
  • Herhalen uitleg grammatica  meewerkend voorwerp 
  • Oefenen met het meewerkend voorwerp
  • Gelegenheid voor vragen over het huiswerk
  • Opdrachten online maken = huiswerk di. 19/1

Slide 2 - Diapositive

Wat is persoonsvorm (pv) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn opa
D
een boek

Slide 3 - Quiz

Wat is het onderwerp (ow) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn opa
D
een boek

Slide 4 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
geef
C
mijn opa
D
geef voor zijn verjaardag

Slide 5 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp (lv)in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
mijn opa
C
een boek
D
voor zijn verjaardag

Slide 6 - Quiz

Uitleg meewerkend voorwerp

Slide 7 - Diapositive

Meewerkend voorwerp
De vraag:
aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Mijn moeder geeft morgen het pakket aan de buurman.
Stappenplan: pv, zinsdelen, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp.

Slide 8 - Diapositive

Uitleg meewerkend voorwerp
Let op
- Het mv kan beginnen met aan of voor, maar dit hoeft niet. Als het zinsdeel niet met aan of voor begint, kan je het er vaak voor denken. Als aan of voor wél in de zin staat, kun je het weglaten. 

- Het meewerkend voorwerp is meestal een levend wezen of instantie. 

Slide 9 - Diapositive

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in deze zin?

Ik geef mijn opa een boek voor zijn verjaardag.
A
Ik
B
mijn opa
C
een boek
D
voor zijn verjaardag

Slide 10 - Quiz

Uitleg meewerkend voorwerp
Voorbeelden:

- | Julia en Kim | gaven | een cadeautje | aan hun moeder.|
- | Ik | vroeg | het (aan) haar.|
- | Mijn vriend | geeft | (aan) de poes en de hond | hun eten.|
- | Zij | laat | al haar geld | na | aan goede doelen.|

Slide 11 - Diapositive

Theorie

  1. gezegde: alle werkwoorden uit de zin
  2. onderwerp: wie (wat) + gezegde?
  3. lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp
  4. meewerkend voorwerp:
    aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 12 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

  • Aan / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
  • Check daarna of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.

Ik /wil /aan mijn oma /graag/ een dikke knuffel /geven.

Slide 13 - Diapositive

De postbode gaf ons pakketje aan de buurvrouw.

Wat is 'De postbode'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quiz

De postbode gaf ons pakketje aan de buurvrouw.

Wat is 'ons pakketje'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quiz

De postbode gaf ons pakketje aan de buurvrouw.

Wat is 'aan de buurvrouw'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Meewerkend voorwerp

  • Ik wil aan mijn tante een grote bos bloemen geven.
  • Ik / wil / aan mijn tante / een grote bos bloemen / geven
  • wg = wil geven
  • ow = ik (Wie wil?)
  • lv = een grote bos bloemen (Wat wil ik geven?)
  • mv --> Aan wie wil ik een een grote bos bloemen geven? aan mijn tante
  • Controle: kan ik aan weglaten? 
  • JA: Ik wil mijn tante een grote bos bloemen geven. --> meew. voorwerp

Slide 17 - Diapositive

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij maakte het [aan de zijkant] vast.
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Let op:
  • Als een zinsdeel met aan of voor begint en het geeft een plaats / plek / locatie aan, dan is het GEEN meewerkend voorwerp.
  • Als er geen lijdend voorwerp in de zin staat, kan er GEEN meewerkend voorwerp in de zin staan.
  • Een onderwerp en een lijdend voorwerp kunnen NIET met een voorzetsel beginnen: aan, voor, tussen, op, over, in, achter, met, na

Slide 19 - Diapositive

Is dit een meewerkend voorwerp?

De juf geeft [aan hem] een compliment.
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?

In het vliegtuig zit hij graag [aan het gangpad].
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een kopje thee inschenken?

Slide 22 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Ik gaf mijn moeder een kus.

Slide 23 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Ivo gaf Mascha een klap in haar gezicht.

Slide 24 - Question ouverte