H1.4 Ravj

Welkom
4 MAVO ||  2022-2023

Hoofdstuk 1 - Inkomen en Welvaart
Exameneenheid Consumptie en Verrijkingsstof

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Welkom
4 MAVO ||  2022-2023

Hoofdstuk 1 - Inkomen en Welvaart
Exameneenheid Consumptie en Verrijkingsstof

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Opdracht bespreken
  • Lesdoelen
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Diapositive

Nakijken t/m h1.3

Slide 3 - Diapositive

Paragraaf 1.3, opdracht 12

Slide 4 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les
Kun je oorzaken van inflatie benoemen
Kun je het cpi en de inflatie berekenen
Kun je uitleggen wat de gevolgen van inflatie zijn
Kun je uitleggen hoe lonen prijzen elkaar beïnvloedden 

Slide 5 - Diapositive

Waar houdt het CBS zich mee bezig?

Slide 6 - Question ouverte

Het CBS
Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) houdt in Nederland de ontwikkeling bij van alle prijzen van goederen en diensten. Het CBS gebruikt daarbij indexcijfers.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Lien

Indexcijfer berekenen
Indexcijfer = nieuw getal ÷ getal in het basisjaar x 100

Voorbeeld
  • In het basisjaar is de prijs van een spijkerbroek € 30. Vijf jaar later is de prijs € 34.
  • Het nieuwe indexcijfer is € 34 ÷ € 30 x 100 = 113,3.

Slide 10 - Diapositive

Indexcijfer berekenen
In het basisjaar is de prijs van een paar schoenen € 95.
Een jaar later is de prijs € 98.

Met hoeveel procent is de prijs van de schoenen gestegen ten opzichte van het basisjaar?
  • Wat is het indexcijfer van het basisjaar?
  • De prijs van de schoenen is een jaar later € 102.
  • Bereken het nieuwe indexcijfer.

Slide 11 - Diapositive

In het basisjaar is de prijs van een paar schoenen € 95.
Een jaar later is de prijs € 105.

Bereken het nieuwe indexcijfer. Afronden op 1 decimaal

Slide 12 - Question ouverte

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.


Slide 13 - Diapositive

Deflatie
  • Het omgekeerde van inflatie is deflatie. Bij deflatie is er een gemiddelde daling van alle prijzen bij elkaar.

  • Het gevolg van deflatie is dat je voor hetzelfde bedrag meer kunt kopen. Het geld wordt dus meer waard.

  • Als je inkomen gelijk blijft, stijgt door deflatie je koopkracht.


Slide 14 - Diapositive

Koopkracht
Je koopkracht is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen. 

Je koopkracht is dus afhankelijk van: 
  • De prijzen 
  • Je inkomen 

Als je inkomen in procenten meer stijgt dan de prijzen, neemt je koopkracht toe. 

Slide 15 - Diapositive

Koopkracht

Slide 16 - Diapositive

Consumentenprijsindexcijfer
Prijsontwikkeling van goederen en diensten.

Het CBS berekent iedere maand de inflatie, en maakt hierbij gebruik van het boodschappenmandje van de gemiddelde Nederlander. Hierin zitten verschillende artikelgroepen.
Elke artikelgroep telt voor een bepaald percentage mee.

Slide 17 - Diapositive

Consumentenprijsindexcijfer
  • Voor het berekenen van de inflatie onderzoekt het CBS maandelijks de prijzen van een groot aantal goederen en diensten die door consumenten worden gekocht.
  •  Met al deze gegevens berekent het CBS maandelijks het cpi.
  • Het cpi (consumentenprijsindexcijfer) is een indexcijfer dat de ontwikkeling van consumentenprijzen weergeeft.
  • Aan de hand van het cpi stelt het CBS vast hoeveel inflatie of deflatie er is.

Slide 18 - Diapositive

Geeft een huishouden aan iedere artikelgroep evenveel geld uit? Waarom wel/niet?

Slide 19 - Question ouverte

Een gemiddelde uitrekenen
Gemiddelde = het totaal ÷ het aantal
Voorbeeld
Je hebt de volgende cijfers behaald: 
 6,5 – 8,5 – 6 (2x) – 7. 
Wat is je gemiddelde cijfer?
Het totaal is 6,5 + 8,5 + 2 × 6 + 7 = 34.
Het aantal is 1 + 1 + 2 + 1 = 5.
Het gemiddelde cijfer is 34 ÷ 5 = 6,8.


Slide 20 - Diapositive

Samengesteld ongewogen prijsindexcijfer
  • Als iedere artikelgroep even zwaar meetelt heb je het samengesteld ongewogen prijsindexcijfer.
  • Samengesteld omdat het gemiddelde prijsindexcijfer is samengesteld uit verschillende artikelgroepen.
  • Ongewogen omdat iedere artikelgroep even zwaar meetelt.

Slide 21 - Diapositive

Wegingsfactor
Omdat een huishouden niet aan iedere artikelgroep evenveel geld uitgeeft, werkt het CBS met een wegingsfactor.
Omdat huishoudens meer uitgeven aan wonen & energie, tellen die uitgaven zwaarder mee dan de uitgaven aan vervoer.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Samengesteld gewogen indexcijfer
  • Omdat het CBS aan iedere artikelgroep een ander gewicht geeft, is het cpi een samengesteld gewogen indexcijfer.
  • Samengesteld omdat het cpi is samengesteld uit verschillende artikelgroepen.
  • Gewogen omdat iedere artikelgroep een andere weging heeft en daarom verschillend meetelt in de berekening van het cpi.

Slide 24 - Diapositive

Stappenplan berekenen CPI
  1. Vermenigvuldig het indexcijfer van iedere artikelgroep met de bijbehorende wegingsfactor.
  2. Tel alle uitkomsten van stap 1 bij elkaar op.
  3. Deel je uitkomst van stap 2 door het totaal van alle wegingen.
  4. Je uitkomst is het consumentenprijsindexcijfer.

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Aan de slag
Maken 1.4
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd

Slide 27 - Diapositive

Koopkracht

Slide 28 - Diapositive

Geldontwaarding
Bij geldontwaarding verliest het geld dat je hebt zijn waarde doordat de prijzen van producten stijgen. 

Stel je voor dat je € 1.000 hebt. Als er inflatie is, wordt deze 
€ 1.000 steeds minder waard. Door de stijging van het prijspeil kun je steeds minder kopen van deze €1.000.

Slide 29 - Diapositive

Als je steeds minder kan kopen van het geld dat je verdient, bij wie ga je dan aankloppen voor meer geld?

Slide 30 - Question ouverte

Slide 31 - Diapositive

Prijscompensatie
  • Als er inflatie plaatsvindt moet je inkomen net zoveel stijgen anders kun je minder kopen (→ koopkracht verlies).
  • Inkomensverandering (%) - Inflatie (%)  verandering van koopkracht

  • Postief getal = Koopkracht toename (meer dan prijscompensatie)
  • 0 = Koopkracht behouden (precies prijscompensatie)
  • Negatief getal = Koopkracht afname (minder dan prijscompensatie)

Slide 32 - Diapositive

Koopkracht

Slide 33 - Diapositive

Wat gebeurd er met de prijzen van producten als werknemers als maar prijscompensatie krijgen?

Slide 34 - Question ouverte

Loon-prijsspiraal
  • Hogere lonen betekenen voor bedrijven hogere kosten. Die kosten berekenen zij door in de verkoopprijs van hun producten.
  • Als de prijzen stijgen, willen werknemers weer loonsverhoging, enzovoort.
  • Dit is de loon-prijsspiraal en die zorgt voor voortdurende inflatie.

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Reëel inkomen
Als je rekening houdt met de gevolgen van inflatie voor je inkomen, spreek je van een reëel inkomen. 

Tip: niks anders dan de koopkracht van je inkomen.

Formule: nominale inkomensverandering (%)-inflatie (%)= reëel inkomensverandering
Jip en Janneke taal: je loon wijzigt - de prijsstijging/daling= je koopkracht verandering

Slide 37 - Diapositive

De inflatie bedraagt 3%. Je loon is in hetzelfde jaar met 5% gestegen. Met hoeveel % is je reëel inkomen verander?

Slide 38 - Question ouverte

Aan de slag
Maken 1.4
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken/ bladzijde 28 en 29 maken
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd

Slide 39 - Diapositive