Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Goedemorgen 2Ma!
Programma:
Bespreken huiswerk
Bespreken stof toetsweek
Quiz theorie
Zelfstandig werken
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
We gaan alles herhalen voor de leestoets
Wat moet je allemaal leren voor deze toets?
Je leert van de blokken 1, 2 en 3 de hoofdstukken Lezen!
Slide 3 - Diapositive
Wat moeten we kennen/kunnen?
Leesplan gebruiken
Leesmanieren
Tekstdoelen
Tekstsoorten
Onderwerp
Deelonderwerp
Alinea
Tussenkopje
Alineaopbouw
Hoofdzaak
Bijzaak
Kernzin
Tekstvorm: instructie
Tekstvorm: infographic
Slide 4 - Diapositive
Wat weten jullie nog? Noem de tekstdoelen!
Slide 5 - Question ouverte
De tekstdoelen zijn:
Amuseren
Informeren
Overtuigen
Overhalen/activeren
Uitleggen
Slide 6 - Diapositive
Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Roman, strip, kort verhaal
B
Nieuwsbericht, instructie
C
Ingezonden brief
D
Reclamefolder, advertentie
Slide 7 - Quiz
Welk tekstdoel hoort bij een studieboek?
A
Amuserend
B
Informerend
C
Overtuigend
D
Activerend
Slide 8 - Quiz
Welk tekstdoel hoort bij een reclamefolder?
Slide 9 - Question ouverte
Welke tekstvorm hoort bij het tekstdoel overtuigen:
A
Geboortekaartje
B
kort verhaal
C
Uitnodiging
D
Ingezonden brief
Slide 10 - Quiz
Opbouw van een tekst.
Een tekst bestaat uit een:
Inleiding
Middenstuk
Slot
Slide 11 - Diapositive
De inleiding
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:
het onderwerp van de tekst noemen;
een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
een probleem noemen;
een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
iemands persoonlijke ervaring vertellen;
de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.
Slide 12 - Diapositive
Het middenstuk
Na de inleiding komt het middenstuk. Hierin wordt het onderwerp van verschillende kanten bekeken. Je leest over verschillende aspecten van het onderwerp; ook wel deelonderwerpen genoemd.
Slide 13 - Diapositive
Het slot
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:
een samenvatting geven;
een conclusie trekken;
antwoord geven op een belangrijke vraag;
de oplossing voor een probleem geven;
een advies geven of een oproep doen.
Slide 14 - Diapositive
Hoe noem je het kopje boven een alinea?
Slide 15 - Question ouverte
Leg uit wat een deelonderwerp is!
Slide 16 - Question ouverte
Hoe heet de zin van een alinea waar de belangrijkste tekst in staat?
A
Hoofdzin
B
Bijzin
C
Kernzin
D
Bijzaak
Slide 17 - Quiz
Waar vind je de kernzin meestal?
A
In het midden van de alinea
B
De eerste zin van de alinea
C
De hele alinea
D
De laatste zin van de alinea
Slide 18 - Quiz
Wat is het verschil tussen het onderwerp en een deelonderwerp.
Slide 19 - Question ouverte
Waar vind je de titel van een tekst?
A
Onderaan de tekst
B
Middenin de tekst
C
Boven de tekst
D
Boven de tweede alinea
Slide 20 - Quiz
Wat is een tussenkopje?
Slide 21 - Question ouverte
Een tekst lezen
Als je een tekst leest, dan kan dat op verschillende manieren.
Je kan de verkennend lezen.
Je kan de tekst grondig lezen.
Je kan de tekst zoekend lezen.
Slide 22 - Diapositive
Leg uit wat het verschil tussen deze manieren van lezen is.
Slide 23 - Question ouverte
Aan de slag
Opdracht 1, 2, 4 en 5 van Blok 2 Lezen
Slide 24 - Diapositive
Wat is het verschil tussen hoofdzaak en bijzaak van een tekst?
Slide 25 - Question ouverte
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Waar het over gaat
B
Wat de schrijver wil zeggen
C
In één zin waar de tekst over gaat.
D
Waar de schrijver aan dacht
Slide 26 - Quiz
Hoe noemen we waar de tekst over gaat en hoe noemen we de rest?
A
Hoofdzaak en bijzaak
B
Hoofdgedachte en bijgedachte
C
Belangrijke en minder belangrijke informatie
D
Hoofdzin en bijzin
Slide 27 - Quiz
Waaraan herken je een infographic?
Slide 28 - Question ouverte
Noem kermerken van de tekstvorm instructie!
Slide 29 - Question ouverte
Sleep de juiste onderdelen naar de kopjes.
Kernzin
Verwijswoord
Eerste of laatste zin van alinea
Belangrijkste zin
Staat er vaak vlak voor
Verwijst naar woord of woordgroep.
Woorden als: Die, dit, dat, welke, het
Staat af en toe in het midden
Slide 30 - Question de remorquage
De toets
Ga goed leren voor de toets. In deze les hebben we het meeste herhaald en behandeld.
Leer van de blokken 1, 2 en 3 alles over lezen (geen fictie) en ga sommige onderdelen oefenen op www.cambiumned.nl