Toets H3 bespreken

Bespreken toets H3
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bespreken toets H3

Slide 1 - Diapositive

Doel:
  • Zien wat er goed ging op de laatste toets
  • Zien wat er beter kan voor de volgende toets
  • Een advies schrijven aan jezelf

Slide 2 - Diapositive

Opdracht 1: (R)(4p)
Noteer de betekenis van de volgende begrippen, schrijf eerst het begrip over op je blad.

- Burgeroorlog
:oorlog tussen groepen mensen die in hetzelfde gebied wonen.
- Godsdienstvrijheid: het recht om openlijk een godsdienst aan te hangen.
- Limes
:
de versterkte noordgrens van het Romeinse rijk.
- Bondgenootschap
 een afspraak om elkaar te helpen.

Slide 3 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Opdracht 2: (T1) (2p) 
Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde, begin met wat er eerst kwam. Je hoeft alleen de letters op te schrijven.

a. Keizer Constantijn laat zich dopen en is hiermee de eerste christelijke keizer.
b. Julius Caesar wordt vermoord door senatoren.
c. Rome verovert heel Italië.
d. Splitsing van het Romeinse Rijk.
e. Het West-Romeinse rijk houdt op te bestaan

Goede antwoord: C, B, A, D, E

Slide 5 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Opdracht 3: (T1) (2p)

Lees de vier bestuursvormen.
A. Koninkrijk.
B. Democratie.
C. Keizerrijk.
D. Republiek.

Schrijf de letters van de bestuursvormen op de juiste plaats.  

Het Romeinse Rijk was tot 500 v. Chr. een [...1.A: Koninkrijk ]. Daarna werd het een [...2 D: Republiek.] en tenslotte een [...3.C :Keizerrijk.]. Het Romeinse Rijk is nooit een [...4. B: Democratie..] geweest.

Slide 7 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Opdracht 4: (T2) (1p)
Bekijk bron 1
Welke uitspraak is juist?

A. De Romeinen gebruikten dit soort munten niet, want zij deden alleen aan ruilhandel.
B. In het noorden van Nederland zijn veel meer Romeinse munten gevonden dan in het zuiden van Nederland.
C. De meeste van dit soort Romeinse munten zijn gevonden in de buurt van plaatsen waar vroeger castra en castella waren.
D. In de omgeving van de Limes zijn nauwelijks Romeinse munten gevonden, omdat de Romeinen daar vrijwel nooit kwamen.

Slide 9 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Opdracht 5: (I) (2p)
Iemand zegt: “Dat de Romeinen naar ons land kwamen is voor Nederland heel belangrijk geweest want door hen begon in Nederland de historie en eindigde de prehistorie.” 

Leg uit of deze persoon gelijk heeft. Laat in je uitleg zien dat je weet wat de begrippen historie en prehistorie betekenen.

Deze persoon heeft gelijk (1 punt) want de Romeinen konden schrijven en leerden de inwoners van Nederland schrijven. Hiermee stopte de prehistorie (periode voor de uitvinding van het schrift) en begon de historie (periode vanaf de uitvinding van het schrift). (1 punt)

Slide 11 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Opdracht 6: (T2) (2p)
Gebruik bron 2 en de vier zinnen (A-D).

Noteer de letters van de twee juiste zinnen.
Dit hoofdstuk gaat over het kenmerkend aspect: het christendom in het Romeinse rijk, van verboden tot enig toegestane godsdienst.
Bron 2 is daarvan een voorbeeld want:

A Constantijn gaf de christenen godsdienstvrijheid.
B Constantijn maakte van het christendom de Romeinse staatsgodsdienst.
C Constantijn was afgebeeld in een kerk.
D Constantinopel was de hoofdstad van het Oost-Romeinse rijk.

Slide 13 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Opdracht 7: (I) (3p)

Lees bron 3, 4 en 5.
Geef per bron aan of de bron een feit of een mening is, leg je keuze uit met een voorbeeld uit de bron.

Doe het zo: Bron 3 is een (feit/mening) want in de bron staat… doe dit ook voor bron 4 en 5.

Bron 3 is een mening, want in de bron staat dat christenen dom zijn, dat is een mening van de schrijver.

Slide 15 - Diapositive

Opdracht 7: (I) (3p)

Lees bron 3, 4 en 5.
Geef per bron aan of de bron een feit of een mening is, leg je keuze uit met een voorbeeld uit de bron.

Doe het zo: Bron 3 is een (feit/mening) want in de bron staat… doe dit ook voor bron 4 en 5.

Bron 4 is een feit, want christenen weigerden inderdaad om de Romeinse goden te aanbidden en offers te brengen voor een beeld van de keizer. 

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 7: (I) (3p)

Lees bron 3, 4 en 5.
Geef per bron aan of de bron een feit of een mening is, leg je keuze uit met een voorbeeld uit de bron.

Doe het zo: Bron 3 is een (feit/mening) want in de bron staat… doe dit ook voor bron 4 en 5.

Bron 3 is een feit, je kunt controleren of er echt een wet is gemaakt.

Slide 17 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Opdracht 8: (I) (2p)
Bekijk bron 6.

Bij welk begrip dat je hebt geleerd dit hoofdstuk past deze afbeelding het best?

Doe het zo: Deze afbeelding past bij het begrip Limes (1p), want ik zie op de afbeelding een rivier met torentjes, dit is de versterkte noordgrens van het Romeinse rijk die heet de limes. (1p)

Slide 19 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Opdracht 9: (T1) (2p)
Hieronder staan vier kenmerkende aspecten (A-D).
1. Welke horen bij de tijd van jagers en boeren? Noteer de twee juiste letters.
2. Welke horen bij de tijd van Grieken en Romeinen? Noteer de twee juiste letters.

A burgerschap en wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat
B de levenswijze van jager-verzamelaars
C het christendom in het Romeinse rijk, van verboden tot enig toegestane godsdienst
D het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen

Doe het zo: 1= (noteer twee letters) 2= (noteer twee letters)
1= B & D 2= C & A

Slide 21 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

Opdracht 10: (T2) (2p)
Bekijk bron 7.
Leg met een voorbeeld uit de bron uit dat deze afbeelding 
goed past bij het begrip romanisering.

Deze bron past goed bij Romanisering, omdat de man op de bron een aquaduct wil maken omdat dat Romeins staat.(1p)  Hij wil dus de cultuur van de Romeinen overnemen. Het overnemen van de cultuur van de Romeinen door veroverde volken noemen we Romanisering. (1p) 

Slide 23 - Diapositive

Ik had voor deze vraag alle punten
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Opdracht 11: (R)(2p)
Het Romeinse rijk gaat uiteindelijk ten onder en hield op met bestaan. Noem twee oorzaken voor de ondergang van het Romeinse rijk.
oorzaken:
1. besmettelijke ziektes breken uit
2. verzwakking van de limes
3. Germaanse volken vallen het rijk binnen
4. slechte keizers die zich vooral bezig houden met eigen ruzies en feesten
5. volksverhuizingen

Slide 25 - Diapositive

Deze soort vragen gingen het best

Slide 26 - Carte mentale

Deze soort vragen gingen niet zo best

Slide 27 - Carte mentale

Dit geef ik mezelf als tip mee voor de volgende toets.

Slide 28 - Question ouverte

Hier heb ik nog verdere vragen over.

Slide 29 - Question ouverte