Les 10 dinsdag 1 oktober

Les 10 dinsdag 1 oktober
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Les 10 dinsdag 1 oktober

Slide 1 - Diapositive

Programma
- Lezen
10 min
- Huiswerk 
10 min
- Formatieve check + woordenschat
10 min
- Tekstverbanden en signaalwoorden
15 min
-Oefenen
30 min
-Afsluiting
5 min

Slide 2 - Diapositive

Stillezen
Je pakt je leesboek voor je en je gaat stillezen!





Slide 3 - Diapositive

Huiswerk
Thema A Paragraaf  1 t/m 3

1. Geluk zit in een klein ............
2. Op zoek naar geluk
3. Geluksgevoel

Slide 4 - Diapositive

Formatieve check
Klik op de onderstaande link om de check te maken:


Als je klaar bent kan je de check inleveren. 

Slide 5 - Diapositive

Hoeveel punten heb je behaald bij deze check?
011

Slide 6 - Sondage

Ik kan mijzelf verbeteren door het volgende te doen:
Ik leer/oefen nog een keer uit welke onderdelen een structuur van een tekst bestaat en welke verbanden in een tekst kunnen voorkomen.
Ik leer/oefen nog een keer om de structuur van en de verbanden in een tekst te herkennen.
Ik leer/oefen nog een keer de belangrijke woorden. 

Slide 7 - Question de remorquage

Woordenschat oefenen

Slide 8 - Diapositive

Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden aangeven tussen zinnen of alinea's.
B
Woorden die alleen gebruikt worden in brieven.

Slide 9 - Quiz

Waar dienen signaalwoorden voor?
A
Om de betekenis van moeilijke woorden uit te leggen.
B
Om de structuur van een tekst duidelijk te maken.

Slide 10 - Quiz

Hoe helpen signaalwoorden bij het lezen?
A
Ze helpen om de tekst beter te begrijpen.
B
Ze maken de tekst langer en moeilijker.

Slide 11 - Quiz

Wat is een signaalwoord voor een opsommend tekstverband?
A
Verder
B
Dus
C
Ten eerste
D
Ook

Slide 12 - Quiz

Tekstverbanden:

Concluderend

Redengevend

Tegenstellend

Opsommend
timer
1:00
toch
en
nog
maar
dus
want
concluderend
omdat

Slide 13 - Question de remorquage

Wat is een overtuigende tekst?
A
Een tekst die veel moeilijke woorden bevat.
B
Een tekst die de lezer probeert te overtuigen.
C
Een tekst die alleen maar informatie geeft.
D
Een tekst die humoristisch is.

Slide 14 - Quiz

Wat zijn kenmerken van een overtuigende tekst?
A
Duidelijke argumenten en overtuigende voorbeelden.
B
Geen gebruik van alinea's en subkopjes.
C
Langdradige beschrijvingen en vage taalgebruik.
D
Veel spelfouten en onlogische redeneringen.

Slide 15 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van deugdzaam?
A
Behulpzaam
B
Eerlijk
C
Vriendelijk
D
Ondeugend

Slide 16 - Quiz

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je herkent de verbanden in een tekst aan de hand van signaalwoorden
  • Je beoordeelt verbanden binnen een tekst en relaties tussen teksten

Slide 17 - Diapositive

Welke tekstverbanden kunnen jij bedenken?
Schrijf er zoveel mogelijk op!!

Slide 18 - Carte mentale

Je kent zeven tekstverbanden:
      1. Chronologisch tekstverband
  2. Opsommend tekstverband
     3. Tegenstellend tekstverband
4. Toelichtend tekstverband
5. Concluderend tekstverband
6. Redengevend tekstverband
7. Oorzakelijk tekstverband

Slide 19 - Diapositive

Signaalwoord van voorbeeld
Signaalwoord van oorzaak - gevolg
Signaalwoord van 
middel - doel
zodat
door middel van
als
hierdoor
daardoor
zoals

Slide 20 - Question de remorquage

Vandaag 3 tekstverbanden erbij
 8. doel-middel verband
9. vergelijkend verband
10. voorwaardelijk verband

Slide 21 - Diapositive

Hoe omschrijf je een doel-middel verband het beste?
A
Geeft aan welk middel gebruikt wordt om een doel te bereiken
B
Welk doel er wordt gebruikt
C
Laat een verschil zien
D
Dit gebeurt buiten iemands wil

Slide 22 - Quiz

DOEL-MIDDEL VERBAND

Een doel-middel verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.


signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, etc.



Slide 23 - Diapositive

Wat geeft een vergelijkend verband aan?
A
Het laat zien wat je net hebt gelezen.
B
Het noemt twee zaken op.
C
Het laat een verschil of overeenkomst zien.
D
Huh, vergelijkend verband?!

Slide 24 - Quiz


Vergelijkend verband
A
Ik wil net als mijn vader later piloot worden!
B
Morgen ben ik jarig en ga ik zwemmen . Daarna gaan we patat eten.
C
Ik heb geen zin in het weekend, want ik moet huiswerk maken.

Slide 25 - Quiz

Dit heet: 
Vergelijkend verband

Slide 26 - Diapositive

wat maakt een voorwaardelijk verband duidelijk?
A
een andere kant van de zaak aangegeven
B
geeft de auteur een verkorte weergave van informatie uit de tekst
C
onder welke voorwaarden iets gebeurd
D
geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken

Slide 27 - Quiz

VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan

onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Slide 28 - Diapositive

voorwaardelijk verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Voorwaardelijk
Als...dan, indien, mits, tenzij, behalve als, op voorwaarde dat
Als jij je kamer opruimt, dan mag je naar de film. 

Slide 29 - Diapositive

Signaalwoorden van vergelijking
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van reden
net zo als
maar
daarom
want
in vergelijking met
toch

Slide 30 - Question de remorquage

Slide 31 - Lien

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Cursus 1 Meer dan lezen
Paragraaf 5 Tekstverbanden en signaalwoorden
Opdracht 1 t/m 7







Slide 32 - Diapositive

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je herkent de verbanden in een tekst aan de hand van signaalwoorden.
Je beoordeelt verbanden binnen een tekst en relaties tussen teksten

Slide 33 - Question de remorquage