1. Je maakt de vwo-lesopdrachten die voorin de klas liggen.
Als je vragen hebt, kijk je eerst bij de theorie. Als je er dan nog niet uitkomt, kan je fluisterend overleggen met je buurvrouw of -man. Komen jullie er samen niet uit? Dan steek je je hand op en kom ik langs. Als je klaar bent, kan je de antwoorden komen halen.
2. Je pakt je leesboek, kiest blind een woord door je vingers ergens op een bladzijde te plaatsen. Schrijf dit woord op. Doe dit tien keer.
- Hoeveel van deze woorden zijn werkwoorden, zelfstandig naamwoorden of bijvoeglijk naamwoorden?
- Benoem de woordsoort van deze woorden (ook als dit een ander woordsoort is dan de hiervoor genoemde. Laat jouw woorden aan mij zien.
3. Beschrijf in tien zinnen een voorwerp in het klaslokaal zonder koppelwerkwoorden te gebruiken. Welk probleem kom je tegen? Laat je antwoord aan mij zien.
Ben je klaar met één opdracht, dan kies je één van de andere. Je maakt minimaal 2 opdrachten.