Oefenvragen H8

Oefenvragen H8
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Oefenvragen H8

Slide 1 - Diapositive


Wat is de functie van het hart?
A
Alle organen voorzien van zuurstof
B
Alle organen voorzien van zuurstof en voedingsstoffen
C
Alle organen voorzien van voedingsstoffen
D
Alle organen voorzien van zuurstof, voedingsstoffen en koolstofdioxide

Slide 2 - Quiz

Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechterboezem
Rechterkamer
Linker
boezem
Linkerkamer

Slide 3 - Question de remorquage


Bevatten slagaders altijd zuurstofrijk bloed?
A
ja
B
nee
C
nee, alleen de longslagader wel
D
Ze bevatten alleen heel veel koolstofdioxide

Slide 4 - Quiz

Het hart pompt zuurstofrijk bloed in de:
A
Longslagader
B
Longader
C
Aorta
D
Holle ader

Slide 5 - Quiz

Dankzij slagaderkleppen, stroomt bloed niet terug in de:
A
Boezems
B
Kamers

Slide 6 - Quiz

Deze cellen/dit orgaan zorgen voor het juiste aantal hartslagen per minuut.
A
AV-knoop
B
Rode bloedcellen
C
Aorta
D
Sinusknoop

Slide 7 - Quiz

Dankzij hartkleppen stroomt bloed niet terug in de:
A
Boezems
B
Kamers

Slide 8 - Quiz

Het hart krijgt zelf zuurstofrijkbloed dankzij de:
A
Longader
B
Kransslagader
C
Kransader
D
Aorta

Slide 9 - Quiz

De juiste volgorde van de hartslag is:
A
boezems-hartpauze-kamers
B
kamers-hartpauze-boezems
C
boezems-kamers-hartpauze
D
kamers-boezems-hartpauze

Slide 10 - Quiz


A
nr. 9 heet hartklep
B
nr. 9 heet slagaderklep
C
nr . 9 heet aderklep
D
geen enkele uitspraak is juist

Slide 11 - Quiz


A
1.slagader 2.haarvat 3.ader
B
1.aorta 2.haarvat 3. ader
C
1.ader 2.haarvat 3.slagader
D
1.ader 2.haarvat 3. ader

Slide 12 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
A heeft de laagste bloeddruk
B
B heeft de laagste bloeddruk
C
C heeft de laagste bloeddruk
D
B heeft de hoogste bloeddruk

Slide 13 - Quiz

Er is maar één moment dat de slagaderkleppen opengaan, namelijk tijdens....
A
het samentrekken van de boezems
B
het samentrekken van de kamers
C
de hartpauze

Slide 14 - Quiz

Wat is de volgorde van de
grote bloedsomloop?
A
Rechter kamer, aorta, organen, onderste holle ader, linker boezem
B
Rechter kamer, onderste holle ader, organen, aorta, linker boezem
C
Linker kamer, aorta, organen, onderste holle ader, rechter boezem
D
Linker kamer, onderste holle ader, organen, aorta, rechter boezem

Slide 15 - Quiz

Een rode bloedcel moet van de longader weer in de longader terechtkomen. De cel moet hiervoor ...
A
1 x door het hart
B
2 x door het hart
C
3 x door het hart
D
niet door het hart

Slide 16 - Quiz


Hoe loopt de kleine bloedsomloop
(heel kort)?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart

Slide 17 - Quiz

In welke bloedvaten is
de bloeddruk het laagste?
A
In haarvaten en aders
B
In aders
C
In haarvaten
D
In slagaders

Slide 18 - Quiz

Bij welk organenstelsel hoort je hart?
A
Bij het hart
B
Bij de longen
C
Ademhalingsstelsel
D
Bloedvatenstelsel

Slide 19 - Quiz

Welke organen horen bij het verteringsstelsel?
A
Maag, hart en lever
B
Maag, lever en darmen
C
Longen, luchtpijp en mondholte
D
Luchtpijp, slokdarm en luchtpijptak

Slide 20 - Quiz

Waar zijn organen van gemaakt?
A
Van bloed
B
Van cellen
C
Van spieren
D
Van buisjes

Slide 21 - Quiz

Welke stoffen hebben jouw cellen nodig om energie te maken?
A
Zuurstof
B
Glucose en zuurstof
C
CO2
D
Water

Slide 22 - Quiz

Hoe komt zuurstof bij je cellen?
A
Via de longen
B
Via de darmen
C
Via de zenuwen
D
Via het bloed

Slide 23 - Quiz

Nodig voor verbranding
Over na verbranding
Zuurstof
Koolstofdioxide
Water
(Energie)
Glucose

Slide 24 - Question de remorquage

Hoe komt glucose in je lichaam?
A
Via de longen
B
Via het bloed
C
Via de zenuwen
D
Via de darmen

Slide 25 - Quiz

Wanneer stroomt er verse lucht in de longen?
A
Als de borstholte kleiner wordt
B
Als de borstholte groter wordt
C
Als het middenrif omhoog gaat
D
Als de luchtdruk toeneemt

Slide 26 - Quiz

Als je de borstholte groter maakt met je middenrif heet dat...
A
Borst-ademhaling
B
Buik-ademhaling
C
Keel-ademhaling
D
Hoofd-ademhaling

Slide 27 - Quiz

Lucht stroomt langs deze organen naar binnen ...
A
mondholte, luchtpijp, luchtpijptak en longblaasje
B
luchtpijptak, longblaasje en mondholte
C
mondholte, longblaasje en luchtpijptak
D
longen, hart en zenuwen

Slide 28 - Quiz

Waar vindt gaswisseling plaats?
A
In de mondholte
B
In een luchtpijptakje
C
In de zenuwen
D
In de longblaasjes

Slide 29 - Quiz

Via welke weg komt zuurstof in je organen?
A
longen, spier, bloed
B
spier, bloed, longen
C
longen, bloed, spier
D
spier, hart, hersenen

Slide 30 - Quiz

Wat zit er in bloed?
A
Rode bloedcellen
B
Bloedplasma
C
Plasma en bloedcellen
D
Een soort gele vloeistof

Slide 31 - Quiz

Goed gedaan?!

Slide 32 - Diapositive