H2 - Periode 2, les 12 (Les 9 U4) - KOL (13-1-22)

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Bienvenidos

Havo 2

Unidad 4

Lección 12

Sra. van de Koot

¿Qué día y qué fecha es hoy?

El programa

• 25 min - Quiz
• 15 min  - Juego de verbos 
• 20 min  - Examen período 2 + estudiar
• Deberes

Vertaal: el juego

1. het spel
2. het boek
3. spelen
4. de dans

Vertaal: la revista

1. het tijdschrift
2. de film
3. het bericht
4. de activiteit

Geef de juiste vervoeging:
A mí ............ los libros

1. me gusta
2. me gustara
3. me gustan
4. te gusta

Geef de juiste vervoeging:
A ella .............. el gato

1. se gusta
2. le gusta
3. se gustan
4. le gustan

Vertaal: 27

1. veinte y sietes
2. veintiseis
3. veintesiete
4. veintisiete

Vertaal: 55

1. cinco cinco
2. cincuenta y cinco
3. cinquenta y cinqo
4. ciento cienquenta cinco

Geef de juiste vervoeging:
Nosotros ..............a la playa

1. vamos
2. amos
3. voy
4. iramos

Geef de juiste vervoeging:
Yo ............. al colegio hoy

1. iro
2. voy
3. va
4. vamos

Vertaal: ver la tele

1. muziek luisteren
2. gitaar spelen
3. bespelen
4. televisie kijken

Vertaal: aprender español

1. Spaans leren
2. Spaans spreken
3. Spaans maken
4. Spaanse les

Geef de juiste vervoegingen:

1. (A mí, gustar) ...............jugar al fútbol.

2. Nosotros (dormir) ..............a las diez de la noche.

3. Yo (hacer)............mis deberes.

4. Pedro y tú (estudiar).............. mucho. 

5. Ellos (acostarse) .............temprano. 

6. María (jugar) ..........al baloncesto.  

Vertaal: 

1. Eschuchamos música a las tres de la tarde. 

2. Son las dos menos diez. 

3. No hay nadie en la clase de (in de les van) historia. 

4. Como la merienda cada día. 

5. Ik train geen drie uur per week. 

6.  Eet je op school?

7. In mijn vrije tijd doe ik mijn huiswerk. 

15 min - Werkwoordenspel 

1. Klik op de spinner in de presentatie. Kijk welk werkwoord je moet vervoegen
2. Gooi een dobbelsteen en kijk welke vervoeging je moet geven. 

1 = ik-vorm

2 = jij-vorm

3 = hij/zij/u vorm 

4 = wij-vorm

5= jullie-vorm

6= hij/zij/u meervoud vorm 

Leerdoelen van dit hoofdstuk :

-  je leert praten over activiteiten en hobby's, kloktijden en dagen van de week

- je leert zeggen hoe vaak je iets doet

- je herhaalt de regelmatige ww

- je herhaalt gustar

- je leert de onregelmatige ww: hacer, jugar, salir, ir

- je leert de wederkerende ww : levantarse en acostarse

- je leert de uitspraak van de z,s,c

Examen período 2 - H4

1. Vocab 4.1 t/m 4.4 in beide richtingen

2. Frases clave p.6-7

3. Grammatica: leer ook de voorbeelden uit de grammatica.

Ontkenning (Negación) (gram. nr. 17ab)

Zeggen hoe vaak je iets doet (gram. nr. 20)

Kloktijden (gram. nr. 22, TB p.58 gele strook)

Getallen 0-100 (TB. p. 97)

Werkwoord Gustar (gram. nr. 34ab)

Regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd (presente) (gram. nr. 35)

Onregelmatige ik-vorm (gram. nr. 39-40)

Onregelmatige werkwoorden: ir, jugar, dormir, acostarse, levantarse (gram. nr. 41, 43, 44, 47

¿Preguntas? 

Vragen?

Extra uitleg? 

Números 0-100

..

Números 0-100

Números 0-100

Let op(1)! 

Op de volgende getallen staat een accentje!

16  = dieciséis

22 = veintidós

23 = veintitrés

26 = veintiséis

Números 0-100

Let op(2)! 

21 t/m 29 schrijf je aan elkaar vast (let op de ‘i’ tussen de getallen)

  21 = veintiuno

  22 = veintidós

Vanaf 31 schrijf je de getallen los van elkaar en zet je ‘y’ tussen de getallen.

 48 = cuarenta y ocho

 96 = noventa y seis

Números 0-100

We gaan oefenen!

Luister naar de telefoonnummers en probeer de getallen op te schrijven die je hoort. Het geeft niet als je niet alles in 1 keer hoort, we gaan gewoon een paar keer luisteren. 

Los números hasta cien

30  = treinta                                    80 = ochenta

31  = treinta y uno                        90 = noventa

32 = treinta y dos                       100 = cien

40 = cuarenta                              101 = ciento uno

50 = cincuenta                            

60 = sesenta

70 = setenta

56

76

89

162

Kloktijden 

0

KLOKKIJKEN

¿Qué hora es?                      - Hoe laat is het?

Het is acht uur.                      - Son las ocho.

Het is acht uur precies.     - Son las ocho en punto.

Het is vijf over acht.             - Son las ocho y cinco.

Het is kwart voor acht.       - Son las ocho menos cuarto.

Het is vijf uur

Son las cinco.

Om vijf uur

A las cinco

Let op verschil:

Para preguntar la hora.

¿Qué hora es?                              Hoe laat is het?

Es la una.                                        Het is 1 uur.

Son las dos y cuarto.                Het is kwart over twee.

¿A qué hora te levantas?        Om hoe laat sta je op?

A las siete de la mañana.        Om 7 uur 's ochtends.

Los partes del día

Por la mañana                                  's ochtends

Por la tarde                                        's middags

Por la noche                                      's avonds

Son las siete de la mañana        het is 7 uur 's ochtends

Son las cuatro de la tarde           het is 4 uur 's middags

Son las nueve de la noche          het is 9 uur 's avonds

in combinatie met een tijd gebruik je de la mañana/de la tarde/de la noche

¿Qué hora es?

1. 14.30
2. 13.30
3. 19.28
4. 15.36
5. 10.15
6. 11.45
7. 12.55

Son las dos y media

Es la una y media

Son las siete y veintiocho

Son las cuatro menos veinticuatro

Son las diez y cuarto

Son las doce menos cuarto

Es la una menos cinco

verbo: ir = gaan

yo

tú

él/ella/usted

nosotros/-as

vosotros/-as

ellos/ellas/ustedes

voy

vas

va

vamos

vais 

van

+ a = naar

a + el = al

gustar

A mí

A tí

A él/ella/usted

A nosotros/-as

A vosotros/-as

A ellos/ellos/ ustedes

me 

te

le

            +

nos 

os 

les

gusta  (+ ev OF werkwoord)

gustan (+ mv)

        vergeet het lidwoord niet!

¿Qué has aprendido? (Wat heb je geleerd?)
¿Cómo has trabajado? (Hoe heb je gewerkt?)
¿Cómo vas a preparar para el exámen? (Hoe ga je voorbereiden voor de toets?)

Los deberes

Leren voor de toets!