Bijwoordelijke bepaling

Zinsontleding 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Zinsontleding 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Uitleg 
Een bijwoordelijke bepaling is een stukje in een zin wat meestal overblijft. Daarom wordt het de prullenbak genoemd.

Het geeft een antwoord op:
Waar - waarmee - hoe - wanneer - waarom - hoelang - waarheen - waarvandaan - waardoor - hoeveel? 

Slide 4 - Diapositive

Voorbeelden
Vanmorgen heeft hij haar het nieuws al verteld.
pv - heeft 
gez -  heeft verteld
ow - hij
lijd vwp - het nieuws
meew vwp - haar
bwb - vanmorgen (wanneer) 

Slide 5 - Diapositive

Voorbeelden 
Door het droge voorjaar is het waterpeil gezakt.
pv - is
gez - is gezakt
ow - het waterpeil
lijd vwp - x
meew. vwp - x
bwb - door het droge voorjaar (waarom / reden)

Slide 6 - Diapositive

Voorbeelden (meerdere bwb)
Gisteren zouden wij op het IJsselmeer gaan zeilen.
pv - zouden
gez - zouden gaan zeilen
ow - wij
lijd vwp -  x 
meew vwp - x 
bwb - gisteren (wanneer) en op het IJsselmeer (waar)

Slide 7 - Diapositive

Oefenen, nu ben jij!

Slide 8 - Diapositive

Dat horloge heb ik gekocht in een warenhuis.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
dat horloge
B
heb gekocht
C
ik
D
in een warenhuis

Slide 9 - Quiz

Vorige week was ik jarig.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
vorige week
B
was
C
ik
D
jarig

Slide 10 - Quiz

In Spanje hebben wij iedere dag gesurft.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
In Spanje
B
iedere dag
C
In Spanje - iedere dag
D
hebben gesurft

Slide 11 - Quiz

Gisteren maakte de leerlingen hun huiswerk.
A
gisteren
B
maakte
C
de leerlingen
D
hun huiswerk

Slide 12 - Quiz

Ik wil nu naar school.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
ik
B
wil
C
nu - naar school
D
nu

Slide 13 - Quiz

Aan de slag met blz. 11 en 12 in groepjes. 
Omcirkel de pv
Zet een streep onder het onderwerp
Schrijf de bijw. bepaling op: Het geeft een antwoord op:
Waar - waarmee - hoe - wanneer - waarom - hoelang - waarheen - waarvandaan - waardoor - hoeveel? 

Slide 14 - Diapositive