NT2 carnaval

NT2 carnaval
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

NT2 carnaval

Slide 1 - Diapositive

Wat is carnaval?
  • Katholiek feest 
  • 3 dagen  
  • Feest voor het vasten begint
  • 7 weken voor Pasen

Slide 2 - Diapositive

Waar vieren ze carnaval?
  • Het zuiden van Nederland (Brabant en     Limburg)
  • In België
  • Waar veel Katholieken wonen
  • Andere landen zoals Brazilië

Slide 3 - Diapositive

Wat doe je met carnaval?
  • Feesten vieren
  • Lekker eten en drinken (bier)
  • Hossen en zingen op carnavalsmuziek
  • Polonaise
  • Gek! 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Hossen en polonaise

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Wat doe je aan met carnaval?
  • Verkleden
  • Pruik
  • Masker
  • Schminken
  •  Zo gek mogelijk

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Hoe lang duurt carnaval?
A
1 week
B
3 dagen
C
2 dagen
D
4 dagen

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

De optocht

Slide 13 - Diapositive

Wie is de baas met carnaval?
  • Prins carnaval
  • Sleutel van de burgemeester

Slide 14 - Diapositive

Groet met carnaval
ALAAF!

Slide 15 - Diapositive

Hoe heet jouw stad met carnaval?

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Wanneer vier je carnaval?
A
in de zomer
B
in de vakantie
C
7 weken voor Pasen
D
februari of maart

Slide 18 - Quiz

Waarom vieren we carnaval?
A
Omdat het leuk is
B
Om te feesten voor het vasten
C
Omdat het traditie is
D
Om de Prins zijn verjaardag te vieren

Slide 19 - Quiz

Bij welk geloof hoort carnaval?
A
katholiek
B
alle geloven
C
protestant
D
gereformeerd

Slide 20 - Quiz

Hoe heet dansen met carnaval?
A
hoppen
B
dancing
C
gewoon dansen
D
hossen

Slide 21 - Quiz

Wat zie je met carnaval?
A
de zon
B
gekke mensen
C
de juf
D
veel auto's

Slide 22 - Quiz

Wat is dit?
A
de optocht
B
de prins
C
de confetti
D
de polonaise

Slide 23 - Quiz

Wie is dit?
A
de burgemeester
B
mijn broer
C
de prins
D
de boer

Slide 24 - Quiz

Hoe heet Eibergen met carnaval?
A
Oeteldonk
B
Krabbegat
C
Kielegat
D
Rott'ngat

Slide 25 - Quiz



Wat drink je met carnaval?
A
water
B
bier
C
wijn
D
cola

Slide 26 - Quiz


Hoe groet je met carnaval?
A
Houdoe!
B
Ajuus!
C
Alaaf!
D
Allemaalgek!

Slide 27 - Quiz

Carnaval
het feest                     de confetti                  de pruik
het bier                        de serpentine            zingen
de ballon                     verkleden                  
de optocht                  schmink                       vasten
het masker                  de polonaise             de prins
alaaf                               de muziek                   
gek  doen                     de wagen                    hossen  

Slide 28 - Diapositive