maandag 6 februari

• NT2
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

oefenen A1

Nikola

Masha

Rita

Anna

Vika

oefenen A2

Omar

Sami

Kaan

Dea

Shahad

Danya

Abidullah

Salwa

vandaag

met wisbordje:

1.Samen filmpje bekijken

 Waar gaat het over?

2. Wat betekent het woord?

     Hoe vind je het?

3. Leestekst afmaken

3. Luisteren en Spreken

      eerst A1 dan A2 

Zelf: 

1. Diglin
2. Taal Compleet
3. woordenNieuwsbegrip watersnoodramp oefenen met Quizlet

Presentaties

lekker vrij

vrije tijd

het kleedhokje

pyjama

halen

rozijnen

stripboek

Waar gaat het filmpje over?

Wat doe jij in je vrije tijd?

nieuwe woorden

Mijn opa zit vaak in een oude, groene stoel voor het raam.

Deze fauteuil is al 100 jaar oud net als de kast.

Ons gezin houdt erg van wandelen, we lopen elk weekend

wel 10 kilometer in het bos.  

Je hebt 80% van de taaltoets goed: dat is voldoende.

Rekenen ging niet zo goed, daarvoor heb je een onvoldoende

Niemand is absent, alle leerlingen zijn in de klas vandaag, 

Thee, Koffie, limonade en water: dit is allemaal vocht. 

Ik kreeg veel geschenken op mijn verjaardag: boeken, kleren en een nieuwe telefoon

Abdul praat met zijn buurman

Dag meneer, ik ben Abdul.

Ik kom uit Syrië.

Ik zit al twee maanden op school.

Ik ga met de bus naar school.

Ik wil liever met de fiets.

Mijn vrienden komen ook op de fiets.

Mijn vader zegt: "Je moet wachten.

Het is nu erg koud.

Je mag later op de fiets.                        Als het lente is.

Als het lente is."

maak de zinnen af

1. Abdul praat met ...                                         
   
2. Hij komt ......
   
3. Hij woont...  
   
4. Abdul gaat naar school... 
   
5. Zijn vrienden komen ...
   
6. Abdul mag.. 
   
7. Het is.... 
   

 zijn buurman

uit Syrië

op de fiets

niet op de fiets

nu erg koud

in  Nederland

met de bus

Luistervideo 2: De Schuur

Aanvulzinnen

We zien zo meteen steeds een foto met een zin erbij. 

De zin is niet af.

Je mag zelf een einde bedenken.

De eerste paar foto's doen we samen!

Spreekvaardigheid: aanvulzinnen, serie 1

dan

Als het verschillend is (dus niet hetzelfde) gebruik je dan.

Bijvoorbeeld:

Ik vind voetbal leuker dan zwemmen.

Yahya is groter dan Ahmad.

geen verschil

Is het hetzelfde? Is er geen verschil?

Dan gebruik je het woord even.

Eslam en Yakeen voetballen even goed.

Mateusz en Natnael zijn even groot.

Dagmara en Saba schrijven even netjes.

als

Is het hetzelfde dan gebruik je als.

Bijvoorbeeld:

Muaataz is even snel als Tarek.

Sarah spreekt even goed Arabisch als Noroz.

trappen van vergelijking

goed - beter - best

veel - meer - het meest

weinig -minder -minst

koud kouder koudst

Nederland is kleiner dan Duitsland.

Nederland is groter dan Luxemburg.

Het is in Nederland kouder dan in Spanje.

In Nederland wonen minder mensen dan in Frankrijk.

Nederland is rijker dan Griekenland.

In Nederland is meer water dan in België.

Ik ben beter als jij.

1. juist
2. onjuist

Noor is dapper dan mij.

1. juist
2. onjuist

Tom is bozer dan ik.

1. juist
2. onjuist

Els kan sneller lopen als ik.

1. juist
2. onjuist

Ben vindt jou aardiger als hem.

1. juist
2. onjuist

Vul in: als of dan?

Jij hebt veel meer tijd ….. ik/mij.

1. als ik
2. dan ik
3. als mij
4. dan mij

Vul in: als of dan?
De laatste vakantie was twee keer zo duur ….. vorig jaar.

1. als
2. dan

Vul in: als of dan?
Victor loopt een stuk harder ….. hij/hem.

1. als hij
2. dan hij
3. als hem
4. dan hem

Vul in: als of dan?
Frans verdient evenveel ….. zij/haar.

1. als zij
2. dan zij
3. als haar
4. dan haar

Vul in: als of dan?
Maud is net zo snel … hij/hem.

1. als hij
2. dan hij
3. als hem
4. dan hem

We hebben vandaag slechter gespeeld ….. vorige week.

1. als
2. dan

Wij waren gisteren stukken duurder uit ….. gepland.

1. als
2. dan

Wij gaan liever naar Zweden ….. naar Noorwegen.

1. als
2. dan

Gisteren waren we drie keer zo lang onderweg ….. anders.

1. als
2. dan

Een auto gaat ......... een fiets.

Een dorp is ........ een stad.

Een gram is ........ een kilo.

Bedenk zelf woorden. Gebruik even.

Bijvoorbeeld:

Mohamed en Mohammad zijn .........

even oud.

De kast en de tafel zijn ..........

Ik vind blauw en rood ............

De leerlingen zijn ...........

De groene jurk is mooi, maar de zwarte jurk is ......

Ik heb veel zin in het weekend, maar ik heb nog ....... zin in de vakantie.

Ibrahim heeft weinig geld, maar Bilen heeft nog .......

De keuken is vies, maar de badkamer is nog ......

verschillen eigen land

hoger      lager   goedkoper    mooier  duurder

vriendelijker                  lekkerder

armer               rijker     meer   minder  

liever                   strenger 

eerder             later 

groener    vlakker           bergachtiger    natter               droger