LES over l'adverbe │ het bijwoord / Bama-Dnsc NIET gebruiken

Adverbe/ Het bijwoord
 herkennen en toepassen
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Adverbe/ Het bijwoord
 herkennen en toepassen

Slide 1 - Diapositive

Wat is een bijwoord?

Slide 2 - Diapositive

Waar zegt een bijwoord iets over?
Een bijwoord zegt iets over andere woorden. bijvoorbeeld
Een werkwoord: vb: Elle a vraiment gagné la compétition?
Een bijvoeglijk naamwoord: Cette voiture est vraiment belle.
Een ander bijwoord: Il parle vraiment bien l’anglais.
Een hele zinMalheureusement, j’ai perdu mon sac à dos.

Slide 3 - Diapositive

Hoe maak je het bijwoord van regelmatig bijwoord?
Door achter een bijvoeglijk naamwoord een klinker (a-e-i-o-u-y) eindigt - ment te zetten. 
Voorbeeld: 
poli —-> poliment  / vrai —-> vraiment  / terrible —> terriblement.
Als het bijvoeglijk naamwoord op een medeklinker eindigt, maak je het bijvoeglijk naamwoord eerst vrouwelijk.
Voorbeeld: Seul —-> seule +ment —---> seulement.


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over:
een zelfstandig naamwoord

een werkwoord
een ander bijwoord
een ander bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Question de remorquage

Koppel de kenmerken aan de juiste woordsoort.
bijvoeglijk 
naamwoord
bijwoord
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
kan mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud en meervoud zijn
zegt iets over een werkwoord, een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord
heeft veel uitzonderingen
maak je meestal met -ment
onregelmatige vormen: bien, mieux, mal, vite

Slide 8 - Question de remorquage

Waar zegt het bijwoord wat over in de volgende zinnen?
Il court vite
Elle chante très bien.
Ils sont vraiment contents.
bijwoord
werkwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Question de remorquage



Adjectif / Adverbe?
Il parle
A
lent
B
lentement
C
lentment
D
lente

Slide 10 - Quiz




Donne l'adverbe des adjectifs suivants:
joli, premier, joyeux

timer
1:30

Slide 11 - Question ouverte



Adjectif / Adverbe?
Elle prépare ... une tarte.
A
rapide
B
rapidemment
C
vite
D
rapid

Slide 12 - Quiz


Adjectif / Adverbe? (gentil)
Elle est ... et elle joue ... avec son amie.
timer
1:00

Slide 13 - Question ouverte


(bon)
Elle travaille ... en classe, elle est une ... élève.

timer
1:00

Slide 14 - Question ouverte

Wat weet je? 
  1. Ik weet het verschil tussen bijvoeglijk nmw. en bijwoord.
  2. Ik de onregelmatige bijwoorden.
  3. Ik weet wanneer ik het bijwoord gebruik.

Slide 15 - Diapositive

Ik begrijp het bijwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage