2BK H2.2

Spaar jij geld?
Ja
Nee
1 / 19
suivant
Slide 1: Sondage
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Spaar jij geld?
Ja
Nee

Slide 1 - Sondage

Heb je ooit van rente gehoord?
Ja
Nee

Slide 2 - Sondage

Weet je hoe je rente berekent?
Ja
Nee

Slide 3 - Sondage

Kun je geld op verschillende manieren gebruiken?
Ja
Nee

Slide 4 - Sondage

Leerdoelen 
Aan het einde van de les...
  • Weet je welke redenen mensen hebben om te sparen. 
  • Weet je wat rente is. 
  • Kun je rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt. 
  • Weet je wat geldfuncties zijn. 

Slide 5 - Diapositive

Redenen om te sparen
Er zijn drie redenen om geld te sparen:
  •  Doel: je wilt iets duurs kopen
  • Uit voorzorg: een spaarpotje voor onverwachte kosten
  • Rente: je krijgt rente (inkomen)

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Je spaart voor een rijbewijs
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente
C
Sparen uit voorzorg

Slide 8 - Quiz

Je legt geld opzij omdat je telefoon slecht begint te worden
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente
C
Sparen uit voorzorg

Slide 9 - Quiz

Je zet geld op een spaarrekening zodat het bedrag groeit
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente
C
Sparen uit voorzorg

Slide 10 - Quiz

Beloning voor je spaargeld
Als je geld op een spaarrekening zet, dan krijg je rente van de bank. 
Door rente wordt het bedrag op je spaarrekening hoger. 

Waarom zou de bank willen dat zoveel mogelijk mensen sparen?

Slide 11 - Diapositive

Rekenen met rente 
De rente die je krijgt wordt berekend in procenten per jaar. 

Rentebedrag per jaar = (percentage : 100) x spaarbedrag 

Slide 12 - Diapositive

Je hebt € 2.000 aan spaargeld en je krijgt 0,8% rente. Hoeveel rente krijg je per jaar?

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Vidéo

Geldfuncties 
Geld kan je op drie manieren gebruiken. We noemen dit de geldfuncties:
  •  Ruilmiddel: wanneer je iets koopt. 
  • Spaarmiddel: je bewaart geld voor later. 
  • Rekenmiddel: je geeft de waarde van iets aan geld.

Slide 15 - Diapositive

Geef een voorbeeld van geld als rekenmiddel

Slide 16 - Question ouverte

Aan de slag
Maak de opdrachten van paragraaf 2.2. 
Niet: 18, 21, 24, 31 en 33. 
Je mag rustig samenwerken en vragen stellen aan de docent.

Ben je klaar? Steek je hand op!

Slide 17 - Diapositive

Reflecteren op de leerdoelen 
Aan het einde van de les...
  • Weet je welke redenen mensen hebben om te sparen. 
  • Weet je wat rente is. 
  • Kun je rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt. 
  • Weet je wat geldfuncties zijn. 

Slide 18 - Diapositive

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 19 - Question ouverte