4H ser / estar

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

4 havo hoy

Ej. 18 nakijken

ser/estar

Vocabulario

ser + estar

Emoties aangeven

ESTAR

SER

Karaktereigenschappen

Beroepen

Zich bevinden

Wanneer iets plaatsvindt

Nationaliteit

Kies tussen ser/estar:
Vosotros..........en la escuela.

1. sois
2. estáis

Kies tussen ser/estar:
Tú....... médico.

1. eres
2. estás

uiterlijk beschrijven

postuur

hij / zij is lang / klein / dik / dun > SER

ES ……

(alto/a / bajo/a  / gordo/a  / delgado/a )

haar / ogen

 hij / zij heeft blond / rood / bruin / zwart haar  > TENER

hij / zij heeft kort / lang / steil / gekruld haar > TENER

TIENE EL PELO …….

(rubio / rojo / castaño / negro)

(corto / largo / liso / rizado)

           hij / zij heeft bruine / blauwe / groene / zwarte ogen > TENER

TIENE LOS OJOS …….

(marrones / azules / verdes / negros)

accessoires

hij / zij heeft (“draagt”) een baard / snor / bril > LLEVAR

LET OP: IN HET SPAANS ZÓNDER “EEN”

LLEVA ….. BARBA / BIGOTE / GAFAS (BRIL IS MEERVOUD!!)

kleding

hij / zij draagt een t-shirt / een spijkerbroek

LLEVA …. UNA CAMISETA ….. / UNOS VAQUEROS ….....

¿Cómo es?
¿Cómo es su pelo?
¿Cómo son sus ojos?
¿Qué lleva?

¿Cómo es?
¿Cómo es su pelo?
¿Cómo son sus ojos?
¿Qué lleva?

¿Cómo es?
¿Cómo es su pelo?
¿Cómo son sus ojos?
¿Qué lleva?

Woordenlijst

Maak zelf een woordenlijst van HS 2 voor de schrijftoets

Let op: NL-SP