Les 4

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Was machen wir heute?

1. Hausaufgaben: Je herhaalt de woordjes woordenlijst 1 D-Nl

Je leert nu de hele lijst 1 blz.104

Je maakt kaartjes met de woorden die je niet kunt onthouden.

je kijkt een logo en je kunt over de thema's van logo spreken; Je schrijft alle woorden uit dit programma op die je nog niet wist.

Opdrachten 15 - 20 blz. 70-71

Je kennt alle werkwoorden in alle tijden!

2. Logo.de sehen

3. Arbeit mit dem Buch

Modalverben und starke Verben

Übersetze

1. het doel 

2. afleiden

3. bepaald

4. doordeweeks

5. wat mij betreft

6. opgewonden

7. het resultaat

8. de bezienswaardigheid 

9. klimmen

10. juist

11. steeds

12. zich vervelen

13. zorgen voor

14. motiveren 

15. nauwelijks 

16. zorgen voor

17. hoofdzakelijk 

18. het terrein

19. aanraden

1. zielgerichtet 

2. ehemalig

3. die Umfrage

4. aufbessern 

5. berücksichtigen

6. demnach

7. immerhin

8. vereinbaren 

9. bezeichnen 

10. hautnah

11. aufbessern 

12. gelangen 

13. die Altersklasse

14. die Nutzung 

15. verneinen

oscarromerotalen.nl

Konjunktiv II - zou-vorm

 1. Wordt gebruikt om je beleefd en vriendelijk uit te drukken.

2. Wordt gebruikt om een wens uit te drukken. 

3. Wordt gebruikt om een irreële situatie te beschrijven

Konjuktiv II - Merkmale

1. De Konjunktiv II drukt in het Nederlands de zou-vorm uit:

   -zou kunnen, zou zijn, zou willen, zou moeten, zou hebben, etc.

    In het Duits gebruik je vaak het werkwoord 'würden' (zouden)

2. In de Konjunktiv II worden de modale werkwoorden en de

    onregelmatige woorden haben, sein net iets anders vervoegd dan

    de reguliere zou vorm.

Hoe maak je de Konjunktiv II ?

Hoofdregel: een vervoegde vorm van würden + de infinitief van een regelmatig werkwoord!

Beispiele:

Ich würde das nicht machen.

Wie würdet ihr diese Aufgabe lösen ?

Wir würden gerne ein Eis kaufen.

ich würde

du würdest

er/sie/es würde

wir würden

ihr würdet

sie würden

Sie würden

Uitzonderingen

1. De werkwoorden: werden, haben, sein  hebben een eigen konjunktiv vorm

2. Modale hulpwerkwoorden (dürfen, können, mögen, müssen, wissen, sollen en wollen) hebben een eigen konjunktiv vorm. 

Konjunktiv II: haben, sein, werden

Stam van de verleden tijd + umlaut + uitgang (komen overeen met de uitgangen van verleden tijd zwakke werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)

Konjunktiv II: Die Modalverben

-> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (-te, -test, -te, -ten, -tet, -ten)

Ergänze mit der richtigen Konjunktiv II- form:

______________ ( haben) du vielleicht Morgen Zeit für mich?

1. hatte
2. hattest
3. hast
4. hättest

Ergänze mit der richtigen Konjunktiv II- form:

Er ____________ ( willen) keine Hausaufgaben machen.

1. mochte
2. möchtet
3. möchte
4. mochtet

Wenn ich genug Geld (.....), (......) ich ein Pferd kaufen.

1. hätte, würde
2. hatte, würde
3. hätte, wurde
4. hatte, wurde

Dat zou mooi zijn!

1. Das würde schön sein!
2. Das sei schön!
3. Das ware schön!
4. Das wäre schön!

Grammatik - Modalverben ovt

Jetzt machst du Aufgaben: 15; 16; 17; 18; 20 Seite 70 - 71

Was du nicht geschafft hast ist deine Hausaufgabe 

Grammatik - Modalverben ovt

Aufgabe 15

1. niet tegen kunnen

2. Het geeft een noodzaak of een mogelijkheid weer.

Grammatik - Modalverben ovt

Aufgabe 16

1. wollte

2. mochten

3. wollten

4. sollte

5. wussten

6. sollte

7. sollte

8. mochte

9. musste

10. durfte

Grammatik - Modalverben ovt

Aufgabe 17

a. wusstest

b. sollten

c. musste

d. wollten

e. durften

f. musste

g. mochte

h. sollte

i. wusste

j. wollte

Grammatik - Modalverben ovt

Aufgabe 18

1

Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

Ich durfte nicht alleine in die Stadt gehen.

Ich mochte es, den ganzen Nachmittag draußen zu spielen.

Ich musste immer vor sechs Uhr zu Hause sein.

Früher durfte ich … nicht, heute darf ich …

2 Eigen antwoord

Grammatik - Modalverben ovt

Aufgabe 20

1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

Pepsi-Carola, weil sie vielleicht nicht wie eine Cola-Marke heißen möchte.

Harley-David, weil er nicht wie ein Motorrad heißen möchte.

2 Eigen antwoord

Sehen und Hören Aufgabe 30

Sehen und Hören Aufgabe 30

Aufgabe 30

1

1. bepalen waar je naartoe wilt

2. zorgen dat de hele familie het ermee eens is

3. visum regelen

2

Eigen antwoord

Sehen und Hören Aufgabe 32

Übung 32

Sehen und Hören Aufgabe 32

Aufgabe 32

1

1. C

2. A

3. A

4. B

5. C

6. C

7. C

8. A

2 Eigen antwoord

 Aufgabe 33; 34

 Aufgabe 33; 34

Aufgabe 33

a. nahezu b. ausgrenzen c. beschränken d. entscheidend

e. allmählich

f. Preis-Leistungs-Verhältnis

g. häufig

h. Umfeld

Aufgabe 34

Voorbeeldantwoord:

- Er hat kurze braune Haare.

- Er hat eine schmale Nase.

- Die Augenbrauen sind voll und dunkel.

- Sein Blick ist mysteriös.

- Seine Lippen sind schmal.

Hausaufgaben

1. Wiederhole alles was du über die Verben gelernt hast.

2. Lerne Wörter D - N und N -D Wörterliste  1 

3. mache zu Ende die Aufgaben:15; 16; 17; 18; 20 Seite 70 - 71

4. Lerne die Modalverben in allen Zeiten