Werkwoorden op -er (présent)

Werkwoorden op -er vervoegen
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Werkwoorden op -er vervoegen

Slide 1 - Diapositive

Wat zijn voorbeelden van Franse werkwoorden op -er?
A
lire - apprendre - faire
B
aimer - regarder - écouter
C
apprendre - adorer - donner
D
avoir - être - faire

Slide 2 - Quiz

Parler (praten)
Ik praat
Jij praat
Hij/Zij praat
Wij praten
U praat / Jullie praten
Zij praten

Slide 3 - Diapositive

Ik
Wij
Hij
Jullie
Jij
Zij (meervoud)
Vous
Ils
Je
Nous
Il
Tu

Slide 4 - Question de remorquage

Parler (praten)
Ik praat
Je 
Jij praat
Tu 
Hij/Zij praat / Wij praten
Il/Elle/On 
Wij praten
Nous 
U geeft / Jullie praten
Vous 
Zij praten
Ils/Elles 

Slide 5 - Diapositive

Nu de vervoegingen nog

Stap 1: Haal -er van het werkwoord af 
parler --> parl
Dit noemen we de stam van het werkwoord.


Slide 6 - Diapositive

Parler (praten)
Ik praat
Je parl
Jij praat
Tu parl
Hij/Zij praat / Wij praten
Il/Elle/On parl
Wij praten
Nous parl
U praat / Jullie praten
Vous parl
Zij praten
Ils/Elles parl

Slide 7 - Diapositive

Parler (praten)
Ik praat
Je parle
Jij praat
Tu parles
Hij/Zij praat / Wij praten
Il/Elle/On parle
Wij praten
Nous parlons
U praat / Jullie praten
Vous parlez
Zij praten
Ils/Elles parlent

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld met "regarder" (kijken naar)

Stap 1: Haal -er van het werkwoord af 
regarder --> regard
Dit noemen we de stam van het werkwoord.
Kun je het hele rijtje van dit werkwoord uit jouw hoofd opschrijven? Probeer maar! (op papier) op de volgende slide vind je de antwoorden


Slide 9 - Diapositive

Voorbeeld met "regarder"
Stap 2: Voeg een uitgang toe.

je
regarde
tu
regardes
il/elle/on
regarde
nous
regardons
vous
regardez
ils/elles
regardent

Slide 10 - Diapositive

Voorbeeld met "regarder"
Stap 2: Voeg een uitgang toe.

je
regarde
ik kijk
tu
regardes
jij kijkt
il/elle/on
regarde
hij/zij kijkt / wij kijken
nous
regardons
wij kijken
vous
regardez
u kijkt / jullie kijken
ils/elles
regardent
zij kijken

Slide 11 - Diapositive

Ezelsbruggetje
je cherchE
tu cherchES
il cherchE / elle cherchE / on cherchE
nous cherchONS
vous cherchEZ
ils/elles cherchENT

Slide 12 - Diapositive

Kies de juiste vervoeging:
Je ...
A
écoutons
B
écoutes
C
écoutent
D
écoute

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Tu (habiter) à Lille?

Slide 14 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Vous (manger) des frites?

Slide 15 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Jeanine (chanter) une chanson

Slide 16 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Jean et Paul (chercher) le stylo

Slide 17 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in:
Nous (fermer) le livre

Slide 18 - Question ouverte