4. Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komt en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken.
5. Je kunt beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.
Begrippen: locus, genenpaar, homozygoot, heterozygoot, dominante allel, recessieve allel, onvolledig dominant, intermediair, codominantie, recombinatie, mutatie, genetische variatie, tweelingen