Practice Test Unit 3

Vertaal het Engelse woord in de zin naar het Nederlands.
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Vertaal het Engelse woord in de zin naar het Nederlands.

Slide 1 - Diapositive

I'm going to explore the city.
A
bezoeken
B
ontdekken
C
vermijden

Slide 2 - Quiz

We take the subway to school.
A
trein
B
openbaar vervoer
C
metro

Slide 3 - Quiz

She has a friendly personality.
A
persoon
B
karakter
C
personage

Slide 4 - Quiz

We live in a townhouse.
A
rijtjes huis
B
nieuwbouw huis
C
vrijstaand huis

Slide 5 - Quiz

It's Ben's birthday. Don't forget to congratulate him.
A
feliciteer
B
feliciteert
C
feliciteren

Slide 6 - Quiz

Vertaal:
opwindend

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal:
reis

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal:
verkeer

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal:
gemeen

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal:
nogal

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal:
opletten
to .....

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal:
een hoog gebouw

Slide 13 - Question ouverte

comparisons (vergelijken)
the rules

Slide 14 - Diapositive

Spot
Brownie

Slide 15 - Diapositive

Degrees of comparison

De trappen van vergelijking:

1. Brownie is smaller than Spot.

2. Brownie is the smallest dog.


Zin 1 is de vergrotende trap. Daar heb je  'than' bij nodig.
Zin 2 is de overtreffende trap. Daar heb je 'the' bij nodig.

Slide 16 - Diapositive

Hoofdregel--> bij korte woorden

- Vergrotende trap: woord +  -er
- Overtreffende trap: woord + -est
old
older
oldest

Slide 17 - Diapositive

 LET OP DE SPELLING

woorden die op een -e eindigen krijgen -r of -st

large > larger > largest


korte woorden die eindigen op een klinker + medeklinker

 --> medeklinker  verdubbelt --> thin> thinner > thinnest


korte woorden die eindigen op een -y :   y--> ier / iest

--> busy  - busier - busiest

Slide 18 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Bij langere woorden gebruik je bij de
vergrotende trap: more  ... than             
overtreffende trap: the most  .............
                                          A                                           B                                               C                                      
           A is expensive
  B is more expensive than A.
 C is the  most expensive of all.

Slide 19 - Diapositive

Onregelmatige vormen

good - better - best

bad - worse - worst


Slide 20 - Diapositive

comparisons (vergelijken)
Show what you know!

Slide 21 - Diapositive

My house is (big)
...
than yours.

Slide 22 - Question ouverte

What is the (funny) ...... photo on your mobile?

Slide 23 - Question ouverte

This is the (interesting) ....
book I have ever read.

Slide 24 - Question ouverte

Who is the (rich) ...
woman on earth?

Slide 25 - Question ouverte

Walking is the (cheap) .... way to travel.

Slide 26 - Question ouverte

The weather this summer is even
... than last summer. (slecht)

Slide 27 - Question ouverte

Who is the ..... footballplayer in the world?(goed)

Slide 28 - Question ouverte

This flower is
... than that one.(mooi)

Slide 29 - Question ouverte

Vertaal de volgende zinnen
Denk aan:
 -de hoofdletter aan het begin van de zin 
 -de punt  en vraagtekens aan het eind van de zin

Slide 30 - Diapositive

Hoe gaat het?

Slide 31 - Question ouverte

Met mij gaat het goed, dank je.

Slide 32 - Question ouverte

Veel plezier samen.

Slide 33 - Question ouverte

Geniet van je vakantie.

Slide 34 - Question ouverte

Slide 35 - Diapositive