laatste herhaling

El programa de hoy
  1. Overzicht toetsstof
  2. Herhaling van de werkwoorden
  3. Aan de slag met oefenopgaves
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

El programa de hoy
  1. Overzicht toetsstof
  2. Herhaling van de werkwoorden
  3. Aan de slag met oefenopgaves

Slide 1 - Diapositive

Toetsstof
Vocabulario
Unidad 2: LT p. 189 (onderste helft), 190, 191
Unidad 3: LT p. 192, 193 (let op: havo alléén SP-NL!)
Gramática
Herhaal vervoegingen hablar en ser (p. 157)
Alles van unidad 2 en 3: LT p. 160-163 behalve onderdeel 14

Slide 2 - Diapositive

Op de toets moet je onder andere...
  1. woorden kunnen vertalen
  2. werkwoorden kunnen vervoegen (juiste vorm kiezen)
  3. kiezen tussen ser en estar
  4. het juiste lidwoord kunnen kiezen
  5. het juiste bezittelijk voornaamwoord kunnen invullen
  6. een tekstje schrijven (vergelijkbaar met vlog!)

Slide 3 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden
tomar
comer
descubrir
(yo)
tomo
como
descubro
(tú)
tomas
comes
descubres
(él)
toma
come
descubre
(nosotros)
tomamos
comemos
descubrimos
(vosotros)
tomáis
coméis
descubrís
(ellos)
toman
comen
descubren

Slide 4 - Diapositive

Naomi y Paola (comer)____ un helado en la heladería.

Slide 5 - Question ouverte

¿Dónde (wonen) _____ vosotros?

Slide 6 - Question ouverte

Nosotras (tomar)_____ una horchata.

Slide 7 - Question ouverte

ZIJN / ZICH BEVINDEN

in het Spaans: estar
Onregelmatig: 
ik-vorm en accentjes!
ZIEN / KIJKEN

In het Spaans:  ver
Onregelmatig:
ik-vorm & jullie-vorm

(yo) veo
(tú) ves
(él, ella, usted) ve
(nosotros, nosotras) vemos
(vosotros, vosotras) veis
(ellos, ellas, ustedes) ven
(yo) estoy
(tú) estás
(él, ella, usted) está
(nosotros, -as) estamos
(vosotros, -as) estáis
(ellos, -as, utds) están

Slide 8 - Diapositive

¿Qué (zien) _____ vosotros en el parque?

Slide 9 - Question ouverte

Yo (bevind me) _____ en mi habitación.

Slide 10 - Question ouverte

zijn (/zich bevinden)
Er zijn in het Spaans drie werkwoorden die 'zijn' betekenen.
hay
estar
ser
kun je vertalen als er is of er zijn
gebruik je voor plaatsen: waar het zich bevindt
gebruik je in andere gevallen.
ser de = komen uit
hay wordt niet vervoegd
estoy, estás, está, estamos, estáis, están
soy, eres, es, somos, sois, son

Slide 11 - Diapositive

Mi barrio (ser/estar/hay) ___ en Groningen.

Slide 12 - Question ouverte

Mi barrio (ser/estar/hay) ___ muy bonito (=mooi).

Slide 13 - Question ouverte

En mi barrio (ser/estar/hay) ___ una panadería y un supermercado.

Slide 14 - Question ouverte

Lidwoorden (herhaling)
enkelvoud
meervoud
mannelijk
el
los
vrouwelijk
la
las
mannelijk
un
unos (een paar)
vrouwelijk
una
unas (een paar)

Slide 15 - Diapositive

Waar of niet waar?
Bepaalde lidwoorden (el/la/los/las) gaan vaak samen met 'estar' en onbepaalde lidwoorden (un/una) met 'hay'.
correcto
falso

Slide 16 - Sondage

Aan het werk
Maak de extra oefenopgaves 7, 8 en 9
Klaar? Kies wat je gaat doen:
  • Rest van de oefenopgaves afmaken (1, 2, 6)
  • Autocontrol: LE p. 19 ej. 4 & LE p. 27 ej. 1+2

Slide 17 - Diapositive