herhaling - de winter woordenschat

de winter - woordenschat
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

de winter - woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Welke woorden horen bij de winter?

Slide 2 - Carte mentale

Wat zie je?
A
de schaats
B
de schaatsen
C
schaatsen
D
de hagelstenen

Slide 3 - Quiz

Wat zie je?
A
de sneeuw
B
de vorst
C
de hagelstenen
D
de sneeuwstorm

Slide 4 - Quiz

Wat zie je?
A
de erwtensoep
B
de stamppot
C
de chocolademelk
D
de ijspegel

Slide 5 - Quiz

De winter begint op 21 november
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

sjaal
A
de
B
het

Slide 7 - Quiz

winterkleren
A
de
B
het

Slide 8 - Quiz

wanten
A
de
B
het

Slide 9 - Quiz

ijzel
A
de
B
het

Slide 10 - Quiz

hagelen
sneeuwen
vriezen
dooien

Slide 11 - Question de remorquage

Wat zie je?

Slide 12 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 13 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 14 - Question ouverte

Wat zie je?

Slide 15 - Question ouverte

(bibberen) Hij _______________

Slide 16 - Question ouverte

(uitglijden) Ik_______________

Slide 17 - Question ouverte

(glijden) Wij_______________

Slide 18 - Question ouverte

Ben je klaar voor de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage