examentraining bescherming en antistoffen

G: Bescherming en antistoffen 
BI/V/1 Bescherming en antistoffen 
1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

G: Bescherming en antistoffen 
BI/V/1 Bescherming en antistoffen 

Slide 1 - Diapositive

20. De kandidaat kan de manier waarop het lichaam zich beschermt tegen antigenen door
middel van antistoffen beschrijven en toelichten hoe deze bescherming kunstmatig kan
worden verhoogd.
In dit verband kan de kandidaat

1 antigenen onderscheiden die de vorming van antistoffen tot gevolg hebben:
– virussen
– bacteriën
– schimmels
– lichaamsvreemde cellen en stoffen
– bloedgroepantigenen (ABO-systeem en resus)

2 de aanwezigheid van antistoffen in verband brengen met een besmetting van mens of
(landbouwhuis)dier

3 antistoffen als diagnostisch middel toepassen bij een op schrift aangeboden biologische
probleemstelling en hierbij relevante gegevens verwerken en presenteren:
– bloedgroepbepaling en bloedtransfusie (ABO-systeem en resus)
– verwantschapsstudies
– identificatie en karakterisering van onbekende antigenen

Slide 2 - Diapositive

4 aangeven hoe de bescherming van het lichaam kunstmatig kan worden verhoogd:
– actieve en passieve immunisatie
– toepassing van vaccins en sera bij mensen en (landbouwhuis)dieren
– gebruik van antibiotica
aangeven hoe de bescherming van het lichaam op natuurlijke wijze wordt verhoogd:
– besmetting met een ziekteverwekker
– moedermelk
x
5 binnen de context van bescherming en antistoffen uitleg geven bij allergieën,
transplantaties en auto-immuunziekten

Slide 3 - Diapositive

Lichaamsvreemde stoffen
Onbekende eiwitten op de ziekteverwekker = antigenen 

  • infecties 
  • bloedtransfusies 
  • orgaantransplantatie 

Slide 4 - Diapositive

Op welke manieren kan je lichaam zich beschermen tegen lichaamsvreemde stoffen

Slide 5 - Question ouverte

Infecties 
Inwendig en vermenigvuldigen zich 
Bacteriën, schimmels, dieren of virussen

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Algemene uitwendige afweer 
  • Opperhuid / Talg 
  • Slijmvlies in de luchtwegen
  • Darmwand
  • Maagsap

Wittebloedcellen maken ziekte verwekkers onschadelijk

Slide 8 - Diapositive

Koorts (inwendig niet speifiek
Ziekteverwekkers geven giftige stoffen af.  Reactie van lichaam is warm worden zodat ziekteverwekker zich niet kan vermenigvuldigen




Slide 9 - Diapositive

Wat is de functie van de witte bloedcel?

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Medicijnen 
Antibiotica dood bacteriën (geen virussen)
Er zij ook schimmeldodende medicijnen




Slide 12 - Diapositive

Specifieke afweer; antistoffen
Een bepaalde witte bloedcel maakt antistoffen

Onbekende eiwitten op de ziekteverwekker = antigenen 

Slide 13 - Diapositive

Waaraan worden lichaamsvreemde stoffen herkend?
A
Celmembraan
B
Complementsysteem
C
Antigenen
D
Antilichamen

Slide 14 - Quiz

Als je besmet bent met het coronavirus, maak je:
A
antigenen
B
antistoffen
C
antigenen en antistoffen

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

De stoffen die ziekteverwerkers aanvallen heten:
A
Antistoffen
B
Antigenen

Slide 17 - Quiz

Antistof en Antigen. Wat is waar?
A
Antigenen zitten aan de buitenkant van cellen
B
Een antistof past op meerdere antigenen.
C
Antigenen zitten aan de binnenkant van cellen
D
Antigenen zijn altijd lichaamsvreem

Slide 18 - Quiz

Verschillende ziekteverwekkers hebben verschillende eiwitten, dus verschillende antigenen


Een antistof is dus specifiek

Slide 19 - Diapositive

Antigenen of antistoffen?
...... zijn specifiek gericht op één bepaalde ziekteverwekker.
A
antigenen
B
antistoffen

Slide 20 - Quiz

Natuurlijke immuniteit
Immuun = witte bloedcellen onthouden de antistof 
Ziekte zelf gehad en weer beter van geworden

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Kunstmatige immuniteit
ingeënt of vaccinatie 

vaccin = een dode of verzwakte ziekteverwekker 

lichaam gaat zelf antistoffen maken

Slide 23 - Diapositive

Wat wordt er ingespoten als iemand wordt gevaccineerd?
10
A
Antistoffen
B
Antigenen
C
Antistoffen en antigenen
D
Antibiotica

Slide 24 - Quiz

Waarom zijn milde bijwerkingen (bijv. koorts) normaal na het nemen van een vaccin?

Slide 25 - Question ouverte

G: Bescherming en antistoffen 
BI/V/1 Bescherming en antistoffen 

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Je ziet hier Fagocytose. Op welke andere manier worden ziekteverwekkers gedood?
A
Witte bloedcellen maken antigenen
B
Witte bloedcellen maken antistoffen
C
Antigenen maken Antigenen
D
Antigenen maken antistoffen

Slide 29 - Quiz

 Transplantaties en bloedtransfusies 

Slide 30 - Diapositive

Transplantatie
Afstotingsreactie

de eiwitten worden niet herkend 
dus antistoffen worden gemaakt

Slide 31 - Diapositive

Reuma
  • auto-immuunziekte 
  • eiwitten op het gewrichtskapsel
  • lichaam maakt antistoffen tegen eigen eiwitten
  • ontstoken gewrichten

Slide 32 - Diapositive

BLOEDGROEPEN
  • een erfelijke eigenschap
  • ieder een bepaalde bloedgroep 
  • bloedgroepen: A, B, AB, O

Slide 33 - Diapositive

Weet je toevallig je eigen bloedgroep?
A
Bloedgroep A of B
B
Bloedgroep AB
C
Bloedgroep 0
D
Geen idee

Slide 34 - Quiz

BLOEDFACTOREN
Op de rode bloedcellen zitten bloedfactoren 
Die bij andere bloedgroepen als lichaamsvreemd worden gezien

Slide 35 - Diapositive

BLOEDPLASMA
bevat antistoffen tegen bloedfactoren die niet op de rode bloedcellen voorkomen

Slide 36 - Diapositive

Bloedtransfusie/transplantatie
  • voorkeur: dezelfde bloedgroep
  • er mogen geen antistoffen aanwezig tegen de bloedfactoren van de donor

Slide 37 - Diapositive

Bloeddonatie

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antigenen
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 40 - Quiz

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 41 - Quiz

Aan wie mag bloedgroep A geven?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 42 - Quiz

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 43 - Quiz

Welke bloedgroep is hier weergegeven?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep 0

Slide 44 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antistoffen
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 45 - Quiz

Welke bloedgroep komt het meeste voor in Nederland
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 46 - Quiz

RESUSFACTOR (resusantigeen)
5e bloedgroep

85% heeft op de rodebloedcellen de resusfactor (Rh+)
=
resuspositief

Slide 47 - Diapositive

RESUSFACTOR (resusantigeen)
5e bloedgroep

Resusnegatief (Rh-) hebben dus geen resusfactor
=
zij kunnen antiresus maken
 (antistof tegen de resusfactor)

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive

hersen- en nierbeschadiging tot gevolg
=
resuskind


om te voorkomen kan er antiresus worden toegediend,
dan hoeft de moeder het niet te maken

Slide 51 - Diapositive

Bloedgroepbepaling
3 testsera;
serum met anti-A
serum met anti-B
serum met antiresus

1 druppel serum met 1 druppel bloed en goed mengen

Slide 52 - Diapositive

Lisette laat haar bloedgroep bepalen. Hiervoor worden twee druppels van haar bloed op een glazen plaatje gebracht: druppel P en druppel Q. Aan druppel P wordt wat anti-A toegevoegd, aan druppel Q wat anti-B (zie de afbeelding hieronder).
Uit de bepaling blijkt dat Lisette bloedgroep A heeft.
Welke letter geeft het resultaat weer van de bloedgroepbepaling van Lisette?

A
letter R
B
letter S
C
letter T
D
letter U

Slide 53 - Quiz