Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactif, diapositives de texte et 3 vidéos.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
At the end of this class
you'll be able to tell a few interesting things about Australia.
You'll be able to distinguish between a and an, and pronounce "the" correctly.
You'll have learned when to use the, a, an or nothing.
Slide 3 - Diapositive
Session 1
Word clouds Australia Theme Australia Reading skills/vocabulary Practice
Slide 4 - Diapositive
Session 2
Articles
Practice
Slide 5 - Diapositive
Word cloud
Share what you have come up with, we're making a list on the whiteboard (online as well).
Slide 6 - Diapositive
What comes to your mind when you think of Australia?
Down Under
Slide 7 - Carte mentale
Let's watch a video clip, introducing Australia.
Let op of je in dit filmpje nieuwe dingen hoort, die we nog niet op onze lijst hebben staan. Als je dat handig vindt, kun je tijdens het kijken aantekeningen maken. Pennetje, papiertje? Daar gaan we:
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Vidéo
Welke onderwerpen hadden we nog niet op onze lijst?
Was daar voor jouzelf iets nieuws bij?
Wat wist jij nog niet over Australie?
Slide 10 - Diapositive
Reading skills- Leesvaardigheid
Hiervoor gaan jullie aan de slag met de strategie
"scannen-van-een-tekst".
Dit oefen je met opdracht 5 van het werkboek (blz 29) over de tekst "Why I love Australia" uit het tekstboek (blz 87, C Reading).
Slide 11 - Diapositive
Als je de tekst hebt gelezen, en opdracht 5 gemaakt,
ga je door met opdrachten 6 en 7.
Ben je klaar? Geef me even een seintje.
Slide 12 - Diapositive
Nakijken opdrachten 5,6,7 en eventuele extra opdracht.
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Wat zijn lidwoorden ook al weer?
Voorbeelden?
Slide 16 - Diapositive
Uitspraak the
Welke regels?
the reporter
the didgeridoo
the owl
the movement
the ant
Slide 17 - Diapositive
pronounciation exercise
the marshmellow
the stingray
the wallaby
the outback
the uniform
the koala
the boomerang
the Aboriginals
the honour
Slide 18 - Diapositive
Wanneer gebruik je the, wanneer gebruik je a/an?
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
In het Engels gebruik je:
geen lidwoorden voor continenten, landen, plaatsnamen, straten en meren, of voor namen van gebouwen, organisaties die beginnen met een paatsnaam, tenzij de naam een lidwoord bevat, zoals the Netherlands
Slide 21 - Diapositive
Wanneer gebruik je in het Nederlands "de/het" en in het Engels helemaal geen lidwoord?
Slide 22 - Diapositive
In het Engels gebruik je:
geen lidwoorden als je het hebt over leden van een groep, wel als het gaat als een groep als geheel.
Australians really love rugby.
The Australians were tough to beat at rugby.
Slide 23 - Diapositive
Geen "the" na:
-Both, All, Most, Half
-Titels ( He is the prince Harry He is prince Harry)
-Niet na een beroep (als jij de enige bent die dat beroep heeft.)
WEL: a policeman NIET: The queen of England
Slide 24 - Diapositive
Wat is het verschil tussen:
We met Joanne at school.
We met Joanne at the school.
Slide 25 - Diapositive
THE (definite article) or no article ( Ø)
1. Bij namen van seizoenen in algemene zin hoeft geen lidwoord gebruikt te worden in het Engels, maar als je een specifiek jaargetijde uit een bepaald jaar bedoelt, wel.
The summer of '69 De zomer van '69
She loves to go ice-skating in winter Zij gaat graag schaatsen in de winter
Do you like spring? Hou jij van de lente?
Slide 26 - Diapositive
THE (definite article) or no article ( Ø)
2. Bij namen van maaltijden (als je niet het voedsel bedoelt, maar de gelegenheid) gebruik je in het Engels geen lidwoord. Supper is at 6. Het avondeten is om zes uur. We are leaving after breakfast. We vertrekken na het ontbijt.
Let op! Gebruik wel the als je iets bepaalds, iets specifieks bedoelt. The breakfast we had yesterday was delicious. Het ontbijt van gisteren was heerlijk.
Slide 27 - Diapositive
THE (definite article) or no article ( Ø)
3. Straten, pleinen, parken, bruggen
The house on Elmstreet. Het huis aan de Olmenstraa.
The shop is on Raspberrylane. De winkel is op de Frambozenlaan.
Slide 28 - Diapositive
THE (definite article) or no article ( Ø)
4. Bij gebouwen (hospital, prison, university), als je het gebruik ervan bedoelt (dus niet het gebouw zelf).
She was taken to hospital. Zij werd naar het ziekenhuis gebracht.
He’s in prison. Hij zit in de gevangnis.
Let op!
Gebruik wel the als je het gebouw zélf bedoelt.
The hospital is being rebuilt. Het ziekenhuis wordt momenteel verbouwd.
The minister visited the prison last year.
De minister bezocht vorig jaar de gevangenis .
Slide 29 - Diapositive
THE (definite article) or no article ( Ø)
5. Na de woorden both, all, most geen "the". Vóór de woorden most (als je denkt aan de meerderheid van iets) en half hoeft geen lidwoord gebruikt te worden in het Engels.
most people de meeste mensen
half my life de helft van mijn leven
both kangaroos survived the storm allebei de kangoeroes overleefden de storm
Slide 30 - Diapositive
Wanneer gebruik je in het Nederlands niets en in het Engels the?
Slide 31 - Diapositive
THE (definite article) or no article ( Ø)
1. Tussen play en de naam van een muziekinstrument.
So you play the piano? Dus jij speelt piano?
I have played the guitar for five years now. Ik speel nu vijf jaar gitaar.
2. In een aantal uitdrukkingen.
on the advice of op advies van
at the expense of ten koste van
with the help of met behulp van
at the request of op verzoek van
Slide 32 - Diapositive
A of AN?
Welke regels?
Slide 33 - Diapositive
fish
house
star
airplane
ice-cream
shoe
bottle
FM radio station
tiger
ostrich
website
camera city
emu
automobile boomerang student watch computer school
ambulance offer
Slide 34 - Diapositive
Slide 35 - Diapositive
Wanneer gebruik je in het Nederlands niet "een" en in het Engels wel a/an?
Slide 36 - Diapositive
A/An or Ø
In het Engels a / an; in het Nederlands geen lidwoord:
1. Na be / become + beroep / functie / overtuiging / status als meer personen het beroep hebben.
His father is a teacher. Zijn vader is leraar.
She is a Muslim. Zij is moslim.
Let op!
Geen a / an als het beroep maar door één persoon kan worden uitgeoefend.
Who is president of America? Wie is de president van Amerika?
Slide 37 - Diapositive
A/An or Ø
2. Voor hundred / thousand.
It is more than a hundred years old. Het is meer dan honderd jaar oud.
His library contains a thousand books. Zijn bibliotheek bevat duizend boeken