Quiz 10 februari leerjaar 2

Quiz zinsontleding 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Quiz zinsontleding 

Slide 1 - Diapositive

Doel

Wij kunnen de pv, ow, gez, lijv, meew. en de bijwoordelijke bepaling vinden in een zin. 

Slide 2 - Diapositive

Zet de stappen van de zinsontleding in de juiste volgorde.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Persoonsvorm zoeken.
Gezegde bepalen.
Onderwerp zoeken.
Lijdend voorwerp zoeken.
Meewerkend voorwerp zoeken.
bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Question de remorquage

De vaste volgorde/stappenplan:

Voordat je begint met ontleden is het handig dat je eerst het volgende rijtje op volgorde in je hoofd stampt. De volgorde is erg belangrijk!!


1)persoonsvorm
2)onderwerp
3) werkwoordelijk gezegde
4) lijdend voorwerp
5) meewerkend voorwerp
6) bijwoordelijke bepaling 

 Waarom moet je deze volgorde aanhouden? Als je begint met bijvoorbeeld het lijdend voorwerp, loop je het risico dat je het onderwerp benoemt tot lijdend voorwerp. Dat is natuurlijk niet de bedoeling!

Slide 4 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd verjaardagskaarten?
A
jullie
B
verjaardagskaarten
C
Sturen
D
altijd

Slide 6 - Quiz

Wat het gezegde in de zin?

Het onverwachte ongeluk was goed afgelopen.
A
Was
B
Afgelopen
C
Was afgelopen
D
was goed afgelopen

Slide 7 - Quiz

Wat is het gezegde in de onderstaande zin?

De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
zal gaan stijgen
D
zal stijgen

Slide 8 - Quiz

Wat is in de onderstaande zin het gezegde?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?

De appels liggen in de fruitmand naast de bananen.
A
De bananen
B
de appels en de bananen
C
in de fruitmand naast de bananen
D
de appels

Slide 12 - Quiz

UITLEG: Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 13 - Diapositive

Hoe vind ik het lijdend voorwerp?

Wie of wat + gezegde + onderwerp ? =
lijdend voorwerp

Slide 14 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Onder de tafel heeft mijn vader een cadeautje verstopt voor mijn neefje
A
onder de tafel
B
mijn vader
C
een cadeautje
D
voor mijn neefje

Slide 15 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben mijn zus en ik een appeltaart gemaakt.
A
gisteravond
B
mijn zus en ik
C
gemaakt
D
een appeltaart

Slide 16 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De kassière geeft aan de vriendelijke klant de spaarzegels.
A
de spaarzegels
B
aan de vriendelijke klant
C
de vriendelijke klant
D
de kassière

Slide 17 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Volgende week ga ik voor mijn vrienden een zak snoep kopen
A
volgende week
B
een zak snoep
C
ga kopen
D
voor mijn vrienden

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Sinterklaas geeft kinderen cadeau’s.
A
Kinderen
B
Cadeau's
C
Sinterklaas
D
Geeft

Slide 19 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
Tussen de bomen hangt de kleurrijke hangmat.
A
de kleurrijke hangmat
B
hangt
C
tussen de bomen
D
is er niet

Slide 20 - Quiz

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Niels 
heeft
vanmorgen
nieuwe oordopjes
gekocht.

Slide 21 - Question de remorquage

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Geef
jij
geld
aan de collecte?

Slide 22 - Question de remorquage

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Ik
heb
deze lockdown
zeven series
gezien.

Slide 23 - Question de remorquage

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Deze serie
heb
ik
al drie keer
gezien.

Slide 24 - Question de remorquage

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Hij
pakte
het dikke boek
uit de boekenkast.

Slide 25 - Question de remorquage

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.

Slide 26 - Question de remorquage

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.

Slide 27 - Question de remorquage

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.

Slide 28 - Question de remorquage

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De dokter
heeft
aan de patiënt
pillen
gegeven.

Slide 29 - Question de remorquage

Uitleg 
Een bijwoordelijke bepaling is een stukje in een zin wat meestal overblijft. Daarom wordt het de prullenbak genoemd.

Het geeft een antwoord op:
Waar - waarmee - hoe - wanneer - waarom - hoelang - waarheen - waarvandaan - waardoor - hoeveel? 

Slide 30 - Diapositive

Ik wil nu naar school.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
ik
B
wil
C
nu - naar school
D
nu

Slide 31 - Quiz

In Spanje hebben wij iedere dag gesurft.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
In Spanje
B
iedere dag
C
In Spanje - iedere dag
D
hebben gesurft

Slide 32 - Quiz

Marie | vond | haar dagboek | in de kledingkast.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
in de kledingkast
B
haar dagboek
C
vond
D
Marie

Slide 33 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
We kregen drie weken geleden een bekeuring langs de snelweg.
A
drie weken gelden
B
we kregen
C
een bekeuring
D
langs de snelweg

Slide 34 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
Tussen de bomen hangt de kleurrijke hangmat.
A
de kleurrijke hangmat
B
hangt
C
tussen de bomen
D
is er niet

Slide 35 - Quiz

Zinsdelen (redekundig ontleden)
  • persoonsvorm
  • werkwoordelijk gezegde
  • onderwerp
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp
  • bijwoordelijke bepaling

Slide 36 - Diapositive

Welke zinsdelen(pv/wg/ow/lv) wil jij nog extra oefenen?

Slide 37 - Question ouverte

WOORDSOORTEN
  • de lidwoorden (de, het, een)
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • voorzetsels 

Slide 38 - Diapositive

Welke woordsoorten wil jij nog extra oefenen?

Slide 39 - Question ouverte

TIP: alle lessen kan je weer terug kijken hier. 

Slide 40 - Diapositive

Einde Quiz 

Slide 41 - Diapositive