45.3 Les pronoms possessifs (1)

• Frans
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Les pronoms possessifs

 (mon, ma, mes etc.)

Le pronom possessif

casquette

patins à roulette

maillot

mon

ma

mes

Le pronom possessif

Het bezittelijk voornaamwoord

C'est mon lit.            = Het is mijn bed.

Voilà ma chambre. = Hier is mijn                                          slaapkamer.

Le pronom possessif

vrouwelijk

meervoud

mannelijk

mon

ma

mes

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

De vorm van het bezittelijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Je moet je afvragen of het een vrouwelijk woord is of een mannelijk woord.

Le bonnet           C'est mon bonnet.

La casquette          C'est ta casquette.

Les baskets          Ce sont ses baskets.

la trousse de toilette (mijn)

1. mon
2. ma
3. ses
4. ta

le frère (haar)

1. son
2. ton
3. sa
4. ta

le bonnet (haar)

1. son
2. ton
3. sa
4. ta

les chaussettes (jouw)

1. ton
2. ta
3. tes
4. ses

(Jouw) amie Julie est très sympa

1. ton
2. ta
3. son
4. sa

les parents (zijn)

1. son
2. mes
3. tes
4. ses

l'écharpe (mijn)

1. mon
2. ma
3. ton
4. ta

Supplément pages 47 + 48

Faire grammaire II - exercices A