2VM blok 2.1 Fictie les 2
1 / 11
La durée de la leçon est: 50 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
1. Wat is de persoonsvorm?
Hij stootte zich tegen de balk.
Hij stootte zich tegen de balk.
Slide 4 - Question ouverte
2. Verdeel de zin in zinsdelen:
Hij stootte zich tegen de balk.
Hij stootte zich tegen de balk.
Slide 5 - Question ouverte
3. Wat is het werkwoordelijke gezegde?:
Hij stootte zich tegen de balk.
Hij stootte zich tegen de balk.
Slide 6 - Question ouverte
4. Wat is het onderwerp?
Hij stootte zich tegen de balk.
Hij stootte zich tegen de balk.
Slide 7 - Question ouverte
5. Wat is het lijdend voorwerp?
Hij stootte zich tegen de balk.
Hij stootte zich tegen de balk.
Slide 8 - Question ouverte
Wat is de wkww?
Hij stootte zich tegen de balk.
Hij stootte zich tegen de balk.
Slide 9 - Question ouverte
Wat is het lijdend voorwerp?
In de winkel kocht ik een etui voor op school.
In de winkel kocht ik een etui voor op school.
