61 1e, 2e en 3e persoon

Doel
Ik weet wat 1e, 2e en 3e persoon is en kan zinnen in een andere persoon omzetten.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Doel
Ik weet wat 1e, 2e en 3e persoon is en kan zinnen in een andere persoon omzetten.

Slide 1 - Diapositive

Enkelvoud


ik


jij / je / u


hij / zij / het

Meervoud


wij / we


jullie


zij / ze

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Zinnen in de 
1e persoon enkelvoud


  • Ik loop naar huis.
  • Ik val naar beneden.
  • Ik bak een taart.

Slide 4 - Diapositive

Zinnen in de 
2e persoon enkelvoud

  • Je kijkt zo verdrietig.
  • Gaat u naar de supermarkt?
  • Jij moet nu stoppen.

Slide 5 - Diapositive

Zinnen in de 
3e persoon enkelvoud

  • De hond loopt door het park.
  • Het cadeau ligt op tafel.
  • Op tijd naar bed, zegt mama.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Enkelvoud


ik 


jij / je / u


hij / zij / het

Meervoud


wij / we


jullie


zij / ze

Slide 8 - Diapositive

"Ik loop naar huis."

Zet bovenstaande zin in 1e persoon meervoud.

Slide 9 - Question ouverte

"Wat gaan we doen?"

Zet bovenstaande zin in de 1e persoon enkelvoud.

Slide 10 - Question ouverte

"Voel jij je ook wel eens eenzaam?"

Zet bovenstaande zin in de 3e persoon enkelvoud.

Slide 11 - Question ouverte

"Zij lacht om mijn grap."

Wat is het hele werkwoord van "lacht"?

Slide 12 - Question ouverte

"Ik geloof in mezelf."

Wat is het hele werkwoord van "geloof"?

Slide 13 - Question ouverte

"Wij vinden de les interessant."

Wat is het hele werkwoord van "vinden"?

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de hij-vorm (3e persoon) van het werkwoord op.


Ik woon in een flat.
A
wonen
B
woont
C
woon
D
gewoond

Slide 15 - Quiz

Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.


Wij voetballen de hele middag.
A
voetbal
B
voetbalt
C
voetballen
D
gevoetbald

Slide 16 - Quiz

Schrijf de jij-vorm (2e persoon) van het werkwoord op.


Hij is vandaag niet thuis.
A
is
B
ben
C
zijn
D
bent

Slide 17 - Quiz

Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.

Wat hoor ik daar?
A
hoor
B
hoort
C
horen
D
daar

Slide 18 - Quiz

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 19 - Question ouverte

Blok 7 week 2 les 2

Maak alle opgaven!


Klaar?

Schrijf je voortgang op je doelenblad. Werk aan je persoonlijke leerdoelen.

Slide 20 - Diapositive

Gooi de dobbelsteen!
Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Hoe ging het samenwerken?                                               Kon je je concentreren?

Wat is de ik-vorm?                                                                     Noem een werkwoord?

Slide 21 - Diapositive