Herhalen H3

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Welkom in de les

Vandaag:

• terugblikken §3.4
• terugblikken H3
• oefenopgave
• "speed-test"
• afsluiten les 

 

H3 - Elektriciteit

Vragen §3.4

Terugblik §3.4

Opgave 56

Opgave 57

Vragen H3

Terugblik H3

Stroom loopt van plus naar min

1. Waar
2. Niet waar

Gelijksoortige lading trek elkaar aan.

1. waar
2. niet waar

Welke van de onderstaande onderdelen is NIET noodzakelijk om stroom te laten lopen

1. stroombron
2. gesloten stroomkring
3. lamp
4. stroomdraad

De eenheid van stroomsterkte is?

1. I
2. A
3. U
4. V

Vrachtwagens met een bepaalde lading rijden rond in het gesloten circuit.

Welke uitspraak is onjuist?

1. De stroomsterkte is gelijk aan het aantal vrachtwagens dat langs rijdt
2. De spanning is het aantal vrachtwagens dat langsrijdt
3. Spanning is het verschil in lading tussen twee punten
4. De stroomsterkte is op alle punten in deze stroomkring gelijk

omrekenen van ampere.
1 mA = ......... A

1. 10 A
2. 1000 A
3. 0,1 A
4. 0,001 A

omrekenen van ampere.
3 A = ......... mA

1. 30 mA
2. 300 mA
3. 3000 mA
4. 0,3mA

Waarom gaan de haren
van dit meisje omhoog
staan?

1. de haren hebben tegenovergestelde lading en stoten elkaar af
2. de haren hebben dezelfde lading en stoten elkaar af
3. De haren zijn magnetisch geworden

Elektronen hebben een negatieve lading en willen van plus naar min.

1. Waar
2. Niet waar

Stroomsterkte is

1. Hoeveel kracht elektrische stroom heeft.
2. Hoeveel lading er op één plek op één moment langs komt.

In welke situatie trekken de atomen elkaar aan?

1. Bij 2 neutraal geladen atomen
2. Bij een positief en negatief geladen atoom
3. Bij twee negatieve atomen
4. Bij twee positief geladen atomen

In welke richting is de richting van de stroom? En in welke richting gaan de elektronen?

1. van plus naar min van min naar plus
2. van min naar plus van plus naar min
3. van plus naar min van plus naar min
4. van min naar plus van min naar plus

Het lampje brandt...

1. ... wanneer schakelaar 1 sluit.
2. ... wanneer schakelaar 2 sluit.
3. ... wanneer beide schakelaars open zijn
4. ... pas nadat schakelaar 1 en en 2 zijn gesloten.

Elektronen hebben een:

1. Positieve lading
2. Negatieve lading
3. Neutrale lading

Je hebt twee draden van gelijke lengte en materiaal, maar verschillende dikten.

Welke heeft de grootste geleidbaarheid?

1. De dikke
2. De dunne

In een parallelschakeling...
(maak de zin af)

1. Verdeelt de spanning zich over de weerstanden
2. Staat over elke weerstand dezelfde spanning
3. Verdeelt de stroom zich over de weerstanden
4. Loopt door elke weerstand dezelfde stroom

In een serieschakeling kunnen lampen een verschillende stroomsterkte hebben

1. Juist
2. Onjuist

Wat is de eenheid van energie?

1. Watt (W)
2. kiloWattuur (kWh)
3. Siemens (S)
4. Joule (J)

Als je een aantal batterijen in serie schakelt, is de totale spanning groter

1. Juist
2. Onjuist

Reken om: 3,6 kW = ... W

1. 3600
2. 36000
3. 0,36
4. 0,0036

Bij welke grootheid hoort
de eenheid W?

1. Spanning
2. Vermogen
3. Weerstand
4. Energie

Hoe dikker een draad hoe kleiner de weerstand van de draad

1. Juist
2. Onjuist

Wat gebeurt er met het vermogen van een lampje als je de spanning op het
lampje 2x zo klein maakt?

1. die wordt 2x zo laag
2. die wordt 4x zo laag
3. die wordt 2x zo hoog
4. die wordt 4x zo hoog

Oefenopdrachten

• Maak de oefenopdrachten op papier.
• maximaal 20 min. de tijd hiervoor.
• We gaan ze nakijken als iedereen klaar is.
• Ben je eerder klaar begin je met de 'Oefentoets blz. 106'.

'Speed-test'

- bedenk 5 proefwerkopgave en schrijf deze op een blaadje met het antwoord erbij; (10 minuten)

- loop door de klas en zoek iemand op;

- stel aan elkaar de vragen. Is het antwoord goed, geef een compliment. Zo niet, geef dan het goede antwoord; 

- zoek iemand anders op en stel weer de vragen aan elkaar. (max. 20 minuten)

Oefentoets

Maak de oefentoets blz. 106 - 107

Voorbereiden op een Toets!

• Lees de tekst van de paragraaf door;
• Maak een lijst van de signaalwoorden (blauw gedrukte woorden) met de betekenis;
• Lees 'Samengevat'. Snap je het? Prima, zo niet lees de tekst (of een gedeelte) nog eens door en pak je lijst met signaalwoorden erbij totdat je alles begrijpt.
• Maak nog wat opgaven, misschien ook uit de groene - of blauwe route;
• Lees 'Je kunt nu'. Kun je dat? Prima, zo niet maak nog wat opgaven totdat je alles met ja kunt beantwoorden;
• maak de 'Oefentoets'.