rekenen deel 7

Wegen, gewichten en procenten!
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wegen, gewichten en procenten!

Slide 1 - Diapositive

Wat gebruik je bij het afwegen van meel?
A
Een personen weegschaal
B
Een keuken weegschaal
C
Maat lepels
D
Maat beker

Slide 2 - Quiz

Gram (gr)
1000 gr = 1 kilogram

Slide 3 - Diapositive

Wat is de afkorting van kilogram?
A
Kilo
B
gram
C
g
D
kg

Slide 4 - Quiz

Er zijn deze week 3 baby's geboren.
Mike weegt 3150 gr
Lotte weegt 2930 gr
Willem weegt 3050 gr

Wie weegt het meest?
A
Mike
B
Lotte
C
Willem

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Vidéo

1 ons = ...
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 7 - Quiz

1 pond = ...
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 8 - Quiz

1 kilo = ...
A
1000 gram
B
500 gram
C
100 gram

Slide 9 - Quiz

Wat weegt 1 kilo?
A
1,5 liter cola
B
Pak suiker
C
Koffiepads
D
Zak chips

Slide 10 - Quiz

Aanvullen tot 1 kg

Je hebt al 260 gram
A
240 gram
B
540 gram
C
740 gram
D
840 gram

Slide 11 - Quiz

Aanvullen tot 1 kg

Je hebt al 980 gram
A
20 gram
B
40 gram
C
120 gram
D
30 gram

Slide 12 - Quiz

Aanvullen tot 1 kg

Je hebt al 520 gram
A
580 gram
B
80 gram
C
380 gram
D
480 gram

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Vidéo

Waarmee weegt ze de bloem en het ei af?
A
Personen weegschaal
B
Maatbeker
C
Maat lepels
D
Keuken weegschaal

Slide 15 - Quiz

Hoeveel wegen de bloem en het ei samen?

Slide 16 - Question ouverte

Waarmee kun je de melk het beste afmeten?
A
Personen weegschaal
B
Maatbeker
C
Maat lepels
D
Keuken weegschaal

Slide 17 - Quiz



Rekenen met kortingen

Slide 18 - Diapositive

100%
10%
1%
30,00
3,00
0,30
100% is alles, wanneer je een aantal % van een getal moet uitreken gebruik je altijd de verhoudingstabel!
Zie hieronder. Bij 10% verschuift de komma 1 plaats, het getal wordt kleiner. 
Wat je onder doet moet je boven ook doen en andersom.

Slide 19 - Diapositive

120 euro 10% korting
Hoeveel euro korting krijg je?
A
120 euro
B
0,12 euro
C
12 euro
D
20 euro

Slide 20 - Quiz

150 euro 10% korting?
A
150 euro
B
75 euro
C
15 euro
D
1,50 euro

Slide 21 - Quiz

100%
10%
20%
150,00
15,00
30,00
Als je nu 20% moet berekenen van een bedrag dan doe je dat door eerst 10% te berekenen en daarna te verdubbelen naar 20%

Voorbeeld 150,00 nu 20% korting, wat is de korting?

Slide 22 - Diapositive

reisgids 12 euro 20% korting
Hoeveel euro korting krijg je?

Slide 23 - Question ouverte

broek 50 euro 30% korting
hoeveel geld gaat eraf/ korting?

Slide 24 - Question ouverte

Je koopt een broek van 50 euro met 30% korting, wat moet je afrekenen?

Slide 25 - Question ouverte

Wat is 1% van 100 euro?

Slide 26 - Question ouverte

Wat is 1% van 15 euro?
Let op! Geld heeft twee cijfers achter de komma!

Slide 27 - Question ouverte

Gebruik een verhoudingstabel!
Wat is 15% van 400 euro?

Slide 28 - Question ouverte

Hoeveel euro korting krijg je?
kaartje 45 euro, 10% korting

Slide 29 - Question ouverte

Hoeveel kost het concert met korting?
25 euro, 20% korting

Slide 30 - Question ouverte

Hoeveel euro korting krijg je?
entree 15 euro, 40% korting

Slide 31 - Question ouverte

Hoeveel euro korting krijg je?
kaartje 60 euro, 15% korting

Slide 32 - Question ouverte

Een baby weegt 4 pond.
Hoeveel gram is dat?

Slide 33 - Question ouverte

%
100%
50%
25%
10%
5%
1%
breuk

komma
1,00
0,50
0,25
0,10
0,05
0,01
Kijk goed naar deze tabel. %, breuken en kommagetallen hebben met elkaar te maken.
11
21
41
101
201
1001

Slide 34 - Diapositive

Hoeveel % = ... deel.
51

Slide 35 - Question ouverte

Wat is het decimale getal van ... ?
41

Slide 36 - Question ouverte

Wat is ... in procenten?
41

Slide 37 - Question ouverte

Is ... de helft van ....?
81
41
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Diapositive