4H Beco H20.1

19.1e
A
minder dan 500, want 5 > 4,8
B
meer dan 500, want 5 > 4,8
1 / 14
suivant
Slide 1: Quiz
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

19.1e
A
minder dan 500, want 5 > 4,8
B
meer dan 500, want 5 > 4,8

Slide 1 - Quiz

19.10b
A
1.470.000 / 98
B
1.470.000 / 100

Slide 2 - Quiz

Cashflow
Het verschil tussen de geldstroom die de onderneming door de investering ontvangt en de geldstroom die zij uitgeeft.

Cashflow start jaar 1 = negatief t.w.v. de investering

Cashflow volgende jaren = positief als met de producten die met de investering worden geproduceerd meer geld binnenstroomt dan wegvloeit

Slide 3 - Diapositive

Cashflow
Aan het begin van het investeringsproject is de cashflow negatief en gelijk aan de uitgave die veroorzaakt wordt door de investering. 
Tijdens de levensduur van het project:
Cashflow = winst na belasting + afschrijvingskosten 
Aan het eind van het project:
Cashflow = winst na belasting + afschrijvingskosten + restwaarde 


Slide 4 - Diapositive

Opgave 20.1
Nettowinst?

Slide 5 - Diapositive

Opgave 20.1
Omzet = 1.600.000

Slide 6 - Diapositive

Opgave 20.1
Omzet                           1.600.000
Loonkosten                  500.000
Afschrijvingskosten 475.000
Overige kosten          400.000
Winst                              225.000

Slide 7 - Diapositive

Opgave 20.1
Omzet                           1.600.000
Loonkosten                  500.000
Afschrijvingskosten 475.000
Overige kosten          400.000
Winst                              225.000
Belasting                         45.000
Nettowinst                    180.000

Slide 8 - Diapositive

Opgave 20.1
Cashflow jaar begin jaar 1 = - 3.000.000

Cashflow lopende jaren = nettowinst + afschrijvingen
= 180.000 + 475.000 = + 655.000

Cashflow eind laatste jaar = 655.000 + 150.000 = + 805.000

Slide 9 - Diapositive

Terugverdientijd
De terugverdientijd is de periode waarin de investering zichzelf terugverdient met behulp van de (jaarlijkse)cashflows. 
Investering € 400.000,-
Cashflow jaar 1 € 100.000,-
Cashflow jaar 2 € 150.000,-
Cashflow jaar 3 € 250.000,-
Cashflow jaar 4 € 350.000,-


Slide 10 - Diapositive

Investering € 400.000,-; Cashflow jaar 1 € 100.000,-; Cashflow jaar 2 € 150.000,-; Cashflow jaar 3 € 250.000,-; Cashflow jaar 4 € 350.000,-
Terugverdientijd?
A
2 jaar
B
2 jaar en 7 maanden
C
2 jaar en 8 maanden
D
3 jaar

Slide 11 - Quiz

Terugverdientijd
 Terugverdientijd van investering  (€400.000)
Na twee jaar is er €250.000 terugverdiend. Hij moet dus nog €150.000 in het derde jaar terug verdienen. De cashflow in het derde jaar is €250.000 dus hij  moet nog €150.000/€250.000x 12 maanden= 7,2 maanden; afgerond 8 maanden. De terugverdientijd is dus 24 maanden (2 jaar) + 8 maanden = 32 maanden. 

Slide 12 - Diapositive

Terugverdientijd
Voordelen:
- Eenvoudige berekening
Nadelen:
- Houdt geen rekening met interest
- Houdt geen rekening met verdeling cashflows over de perioden
- Houdt geen rekening met cashflows na de terugverdientijd

Slide 13 - Diapositive

Hw.
Opgave 20.4

Slide 14 - Diapositive