2.4 nieuw - Geld moet rollen

2.4 - Geld moet rollen
2.4: Geld moet rollen
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2.4 - Geld moet rollen
2.4: Geld moet rollen

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les weet je:
  • op welke manieren je geld gebruikt
  • hoe banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld
  • hoe de hoogte van de rente bepaald wordt
  • hoe banken geld verdienen

Slide 2 - Diapositive

Functies van geld
  • Ruilmiddel: als je iets koopt
  • Spaarmiddel: als je geld opzij zet voor later
  • Rekenmiddel: als je de waarde vaststelt van iets

Soorten geld:
Giraal en Chartaal 


Slide 3 - Diapositive

Wat is mijn saldo?
Creditsaldo: een positief saldo, ‘in de plus’
Debetsaldo: een negatief saldo, rood staan of ‘in de min’

Nieuw saldo berekenen door:
oud saldo + ontvangsten - uitgaven


Slide 4 - Diapositive

Credit = ?

Debet = ?

Slide 5 - Diapositive

Bekijk het rekeningoverzicht op de telefoon.
Wat is het saldo op dit moment (26maart)?
  • € 2.452,20 credit
  • Hoeveel was het saldo op 24 maart?
  • € 2.452,20  
  • + € 4,75 
  • + € 9,20 
  • = € 2.466,15 credit

Slide 6 - Diapositive

De rol van de bank en de ECB
Banken bemiddelen tussen de vraag naar geld en het aanbod van geld.
  • Aanbod van geld: komt van spaarders, de bank betaalt hun rente als vergoeding.
  • Vraag naar geld: komt van gezinnen en bedrijven die geld willen lenen, zij betalen rente.
Rente = de prijs van geld.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Hoge of lage rente

Rente hoog → meer sparen, minder lenen
Rente laag → minder sparen, meer lenen

ECB (Europese Centrale Bank) = de centrale bank voor de eurozone.
De ECB bepaalt voor alle eurolanden de basisrente.


Slide 9 - Diapositive

Winst voor de bank
Banken verdienen geld met:
  • regelen girale betalingen en ontvangsten
  • sparen
  • lenen
  • verzekeren
Creditrente: rente over tegoeden, lager dan debetrente.
Debetrente: rente over tekorten, hoger dan creditrente.
Het verschil is (bruto)winst voor de bank.


Slide 10 - Diapositive

Winst voor de bank
Maar ook 
  • Creditrente: rente over tegoeden, lager dan debetrente.
  • Debetrente: rente over tekorten, hoger dan creditrente.
  • Het verschil is (bruto)winst voor de bank.


Slide 11 - Diapositive

Tim heeft nu een negatief saldo.
1. Wat is hier een ander woord voor?
2. Wat moet je dan betalen?
A
1. rood staan 2. creditrente
B
1. rood staan 2. debetrente
C
1. blauw staan 2. debetrente
D
1. blauw staan 2. creditrente

Slide 12 - Quiz

Wat is rente?
A
De prijs van geld
B
extra geleend geld
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen

Slide 13 - Quiz

Wat betekent ECB?
A
Electric Card Banking
B
Europese Credit Bank
C
Europese Centrale Bakker
D
Europese Centrale Bank

Slide 14 - Quiz

Welke rente is hoger?
A
debetrente
B
creditrente
C
enkelvoudige rente
D
hangt van de lening of spaarvorm af

Slide 15 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Banken hebben 1 functie: het goed regelen van het betalingsverkeer
B
Banken lopen geen risico's.
C
Banken brengen vraag en aanbod van geld bij elkaar.
D
Banken rekenen dezelfde rente voor sparen als voor lenen.

Slide 16 - Quiz

Als de rente stijgt dan:
A
stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
B
stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
C
stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
D
stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.

Slide 17 - Quiz

Wie bepaalt de hoogte van de rente?
A
De Nederlandsche bank
B
De Europese Centrale bank
C
vraag en aanbod van geld
D
de Nederlandse Overheid

Slide 18 - Quiz

HUISWERK
Maken opdrachten bij 2.4 + rekenen alle opgaven.

Slide 19 - Diapositive