Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 75 min
Éléments de cette leçon
Oefentoets Biologie thema 11
Slide 1 - Diapositive
Katharina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting Marnix zegt: De chrosomen van een man bestaan uit 22 paar gelijk chromsomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft er gelijk?
A
Beide gelijk
B
Katherina heeft gelijk
C
Marnix heeft gelijk
D
Beide ongelijk
Slide 2 - Quiz
Bij een kikker bevatten bepaalde cellen per kern in totaal 13 chromosomen.
Zijn deze cellen geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
C
Dat kun je niet weten
Slide 3 - Quiz
Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
Genotype wel, fenotype wel
B
Genotype wel, fenotype niet
C
Genotype niet, fenotype niet
D
Genotype niet, fenotype wel
Slide 4 - Quiz
De evolutietheorie gaat uit van: Veranderingen in genotype, ....................................... en van het ontstaan van nieuwe soorten.
Wat moet er op de stippellijn staan?
Slide 5 - Question ouverte
Dave zegt: De informatie van een genenpaar is altijd gelijk Jarco zegt: De geslachtscellen van een vrouw hebben allemaal hetzelfde genotype
Wie heeft gelijk?
A
Beide gelijik
B
Dave heeft gelijk
C
Jarco heeft gelijk
D
Beide ongelijk
Slide 6 - Quiz
Vanaf welk moment komt je genotype tot stand?
A
Vanaf de geboorte
B
Vanaf de bevruchting
C
Komt nooit echt tot stand (kan veranderen)
D
Vanaf ongeveer je puberteit
Slide 7 - Quiz
Marit zegt: Een bevruchte eicel van de mens heeft 23 chromosomen Wiebe zegt: Een cel van je baarmoeder heeft 46 chromosomen
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Marit heeft gelijk
C
Wiebe heeft gelijk
D
Beide ongelijk
Slide 8 - Quiz
Welke bewering is juist
A
het fenotype is de som van de zichtbare eigenschappen van het genotype plus de invloed van het milieu
B
het fenotype is de som van de zichtbare eigenschappen van het genotype zonder de invloed van het milieu
C
het genotype is de som van de zichtbare eigenschappen van het fenotype zonder de invloed van het milieu
D
het genotype is de som van de zichtbare eigenschappen van het fenotype plus de invloed van het milieu
Slide 9 - Quiz
Jan-Maarten zegt: Planten hebben altijd minder chromosomen dan mensen Kennie zegt: Een stuifmeelkorrel van een tomaat bevat 24 chromosomen
A
Jan-maarten heeft gelijk
B
Beide hebben gelijk
C
Kennie heeft gelijk
D
Beide ongelijk
Slide 10 - Quiz
Is dit karyogram (chromosoomportret) van een man of een vrouw?
A
Man
B
Dat kun je niet weten
C
Vrouw
Slide 11 - Quiz
Menno zegt: De celkern van een levercel bevat de complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen. Annie zegt: Een gen bevat de informatie voor meerdere erfelijke eigenschappen'
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Menno heeft gelijk
C
Annie heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk
Slide 12 - Quiz
Hoeveel miljoen jaar geleden begin de Jura?
Slide 13 - Question ouverte
Op een chromosoom van een zaadcel ligt de informatie die de oogkleur bepaald. In welke van onderstaande weefsel zullen we later bij het kind dit gen aantreffen?
A
Cellen van de iris
B
Cellen van het vaatvlies
C
Huidcellen
D
Darmcellen
Slide 14 - Quiz
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
DNA - gen - chromsoom - cel
C
gen - DNA - chromosoom - cel
D
gen - chromosoom - DNA - ce
Slide 15 - Quiz
Fons zegt: Tweeeiige tweelingen hebben allebei hetzelfde genotype Maarten zegt: Eeneiige tweelingen hebben allebei hetzelfde fenotype
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Fons heeft gelijk
C
Maarten heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk
Slide 16 - Quiz
Tijdens de Eoceen-periode leefden er al mensen
A
Goed
B
Fout
Slide 17 - Quiz
Hoe noemen we de informatie voor al je erfelijke eigenschappen in een cel?
Slide 18 - Question ouverte
Deze bekende bioloog heeft o.a. vinken onderzocht op de Galapagos-eilanden en mede naar aanleiding hiervan de evolutietheorie opgesteld.
Slide 19 - Question ouverte
Met welke letters zijn soorten aangegeven die uit soort 1 zijn ontstaan?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 20 - Quiz
Tijdens alle stadia van de metamorfose is
A
Tijdens alle stadia van de metamorfose is het genotype gelijk
B
Tijdens alle stadia van de metamorfose is het fenotype gelijk
C
Tijdens alle stadia van de metamorfose is zowel het genotype als het fenotype gelijk
D
Tijdens alle stadia van de metamorfose is zowel het genotype als het fenotype anders
Slide 21 - Quiz
Welke van onderstaande eigenschappen zijn erfelijk?
a. Bladeren met beharing
b. een litteken
c. slaphangende bladeren
d. haarkleur
e. paarse kroonbladeren
f. een grote moedervlek in je gezicht
Slide 22 - Diapositive
goede antwoorden
A
D
E
F
Slide 23 - Diapositive
Welke uitspraak of uitspraken is/zijn juist?
A
Geslachtscellen bevatten slechts 1 chromosoom
B
In een zaadcel kan een X-chromosoom voorkomen
C
Alle zaadcellen bevatten hetzelfde geslachtschromosoom
D
Een geslachtscel heeft altijd 24 chromosomen
Slide 24 - Quiz
Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van .......................
Slide 25 - Question ouverte
Uit onderstaande moedercel worden geslachtscellen (dochtercellen) gevormd. Hoeveel verschillende geslachtscellen kunnen ontstaan?
A
2
B
4
C
6
D
8
Slide 26 - Quiz
Winston zegt: Het hebben van een erfelijke ziekte is een voorbeeld van een fenotype Henk zegt: Het fenotype is altijd hetzelfde als het genotype
Wie heeft gelijk?
A
Beide gelijk
B
Winston heeft gelijk
C
Henk heeft gelijk
D
Beide ongelijk
Slide 27 - Quiz
Katrien zegt: Er is sprake van twee nieuwe soorten als twee groepen organismen niet meer in staat zijn onderling voort te planten Marion zegt: Bij het ontstaan van nieuwe soorten is het belangrijk dat een groep organismen geisoleerd raakt van een andere groep soortgenoten
Wie heeft gelijk?
A
Beide gelijk
B
Katrien heeft gelijk
C
Marion heeft gelijjk
D
Beide ongelijk
Slide 28 - Quiz
Merle zegt: Op elk chromosoom ligt 1 gen Werner zegt: Chromosomen komen in lichaamscellen in paren voor
Wie heeft gelijk?
A
Beide gelijk
B
Merle heeft gelijk
C
Werner heeft gelijk
D
Beide ongelijk
Slide 29 - Quiz
Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het ..................
Slide 30 - Question ouverte
Welke soort is het meest recent ontstaan: A of C?
Soort B toont het meeste verwantschap met soort: D of E?