Grammatica woordsoorten H6

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Woordsoorten

Lesdoel

Aan het einde van de les kun je 

• voorzetsels herkennen en gebruiken.
•  bijwoorden herkennen. 

Vb. 

1. Ik lees een mooi boek. 
2. Hij speelt mooi piano. 

Programma

Vandaag gaan we: 

Voorkennis ophalen

Beetje extra uitleg

Oefenen 

Nodig: NN p.180, schrift, pen

Een bijwoord zegt iets over

- een werkwoord : Die auto / rijdt / hard.

- een bijvoeglijk naamwoord : Mijn tante / eet / een erg lekker koekje.

- een ander bijwoord : Hij / ging / heel vroeg / slapen.

- een hele zin: Vanavond / trainen/  we/ op kunstgras. 

Let op !!

Sommige woorden kunnen zowel een bijwoord als een bijvoeglijk naamwoord zijn. Dan moet je goed kijken. Als het woord iets zegt over een zelfstandig naamwoord, is het een bijvoeglijk naamwoord . 

ik lees een mooi boek  : mooi = bn

maar: hij speelt mooi piano  : mooi = bw 

Haal alle bijwoorden uit deze zin:

1) Natuurlijk zijn gamers in vergelijking met sporters erg ongezond.

1. natuurlijk, erg
2. natuurlijk, erg, ongezond
3. erg,ongezond

We kijken samen naar voetbal op de televisie

Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Een voorzetsel geeft vaak

• tijd aan: na de vakantie, onder de les
• plaats aan: aan het water, 

bij de bushalte

• reden/oorzaak aan: vanwege de file

 dankzij jouw hulp 

Tekst

Een voorzetsel

• staat vaak aan het begin van een woordgroep en vaak voor een voornaamwoord of zn: naast mij, tussen de papieren
• kan onderdeel zijn van een vaste combinatie: in verband met
• als het achter een zn staat, geeft het vaak een richting aan: de heuvel op

Delen van splitsbare werkwoorden (vb. aankijken, namaken, uitzwaaien) zijn geen voorzetsel maar een bijwoord!

De trein komt/ over drie minuten/ aan. (aankomen is het hele werkwoord, aan =  bw)

vs. Hij fietste de heuvel op. (*Opfietsen bestaat niet*)

'Met de vlam in de pijp reed de truck van Henk Wijngaard de Brennerpas over.'
Noteer de 4 woorden die voorzetsel of bijwoord kunnen zijn.
(gebruik een komma, gevolgd door een spatie ertussen)

Lesdoel: ik kan voorzetsels en bijwoorden herkennen.
Weet je genoeg om zelf aan de slag te kunnen?

Aan de slag

Maak: opdracht 1 t/m 4 (p. 180 -181)

!! opdracht 4: zich in zin 5 en mezelf in zin 15 overslaan!!

Vragen: bekijk de theorie of vraag het mij

Hoe lang: de rest van de les (over 10 minuten bespreek ik opdracht 1)

klaar: kijk de opdrachten na en lever het in via Teams

antwoorden opdracht 1

1

Met - vz

in - vz

van - vz

over - vz

2

Uit - vz

na - vz

op - vz

over - bw

3

Ondanks - vz

toch - bw

omstreeks - vz

hier - bw

aan - bw

4

Wanneer - bw

ontzettend - bw

over - vz

voor - vz

na - bw

5

Vanmorgen - bw

per - vz

naar - vz

in - vz