Spelling - verkleinwoorden en ou/au

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Lesdoel: 

Ik ken de regels van verkleinwoorden.

Ik weet welke woorden je met -ou- en -au- schrijft.

Even herhalen...

Wat weet ik nog van de verkleinwoorden?

Let op:

-ng                       -nkje                                             

Korte klank                 dubbele letter +   -etje            

Lang klinkende a, e, o, u    verdubbel de klinker + -tje

Autootje

Parapluutje

Eindigt op i                -ietje

Taxietje

Verkleinwoord:

Verkleinwoord:

Verkleinwoord:

Verkleinwoord:

Staan jullie hersenen weer aan?

We gaan het nu namelijk hebben over woorden met -ou- en -au-.

Schrijf een woord op met -au-

Schrijf een woord op met -ou-

Welk woord is goed gespeld?

1. kabbeljauw
2. kabeljouw
3. kabeljau
4. kabeljauw

Dit is een kabeljauw:

Welk woord past het beste bij dit plaatje?

1. tomaten
2. rauwkost
3. sla
4. pauw

Een persoon die huizen maakt...

1. de architect
2. de ontwerper
3. de huizenmaker
4. de bouwvakker

Een synoniem voor theater is .....

1. de bioscoop
2. de schouwburg

Een plek waar je kunt eten en drinken als je niet thuis bent (nu alleen even niet door corona)

Je kleren worden gestreken met een ....

Als je klapt voor iemand dan noem je dat .....

De haren boven je ogen zijn je
w......................

Ik kan woorden met -ou- en -au- foutloos schrijven.

😒🙁😐🙂😃