Je kan 3 redenen opsommen en herkennen waarom je spaart.
Je kan uitleggen wat rente is
Je kan de 3 geldfuncties opsommen en herkennen.
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Waarom zou je sparen?
Je kan 3 redenen opsommen en herkennen waarom je spaart.
Je kan uitleggen wat rente is
Je kan de 3 geldfuncties opsommen en herkennen.
Slide 1 - Diapositive
Waarvoor spaar jij?
Slide 2 - Carte mentale
Waarom zou je sparen?
Spaarmotieven
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor rente
Slide 3 - Diapositive
Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente
Slide 4 - Quiz
Wanneer je spaart om genoeg geld te hebben, voor het geval je tijdelijk zonder inkomen zit, dan is je spaarmotief:
A
voorzorg
B
rente
C
doel
Slide 5 - Quiz
Wanneer je spaart voor een nieuwe telefoon, dan is je spaarmotief:
A
voorzorg
B
rente
C
doel
Slide 6 - Quiz
Wanneer je spaart om een nieuwe Playstation te kopen, dan is je spaarmotief:
A
voorzorg
B
rente
C
doel
Slide 7 - Quiz
Wat waren de 3 spaarmotieven?
Slide 8 - Carte mentale
Leerdoel: je kan uitleggen wat rente is
Renteis een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld.
wordt berekend in procenten
rentepercentage is altijd per jaar!
6% per jaar -> 6% : 12 maanden = 0,5% per maand
Slide 9 - Diapositive
Rente uitrekenen
Ik heb € 15.000 gespaard. Ik krijg 0,10% rente. Bereken de rente.
Slide 10 - Diapositive
Ik heb € 8.000 gespaard. Ik krijg 0,20% rente. Bereken de rente die ik krijg na 1 jaar.
Slide 11 - Question ouverte
Leerdoel: je kan de 3 geldfuncties opsommen en
herkennen.
Slide 12 - Diapositive
Functies van geld
Ruilmiddel:
producten kopen
Rekenmiddel:
prijzen vergelijken
Spaarmiddel:
geld opzij zetten
Slide 13 - Diapositive
Functies van geld voorbeeld
Ruilmiddel: ik koop een trui en een broek
Spaarmiddel: ik geef mijn geld niet uit, maar spaar om een trui (later) te kunnen kopen
Rekenmiddel: een trui kost €40 en een broek €50
Slide 14 - Diapositive
Welk middel past niet bij de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel
Slide 15 - Quiz
In plaats van mijn zakgeld uit te geven, leg ik het opzij om een nieuwe telefoon te kunnen kopen.
Welke geldfunctie herken je?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
Slide 16 - Quiz
In supermarkt A kost een kilo bananen € 0,50 meer dan in supermarkt B.
Welke geldfunctie herken je?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
Slide 17 - Quiz
Welke van de 3 geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?
Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.
A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel
Slide 18 - Quiz
Peter vergelijkt broeken. Dezelfde broek is bij de ene winkel € 25,- goedkoper dan bij de andere winkel Welke geldfunctie komt hier naar voren?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Oppotmiddel
D
Rekenmiddel
Slide 19 - Quiz
Op het internet kost een televisietoestel € 499 en betaal je €75 verzendkosten. In de winkel betaal je € 549. Ik koop de televisie in de winkel. Welke geldfunctie herken je niet?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
Slide 20 - Quiz
Je gebruikt geld als.....................wanneer je iets koopt
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel
Slide 21 - Quiz
Evaluatie leerdoelen
Slide 22 - Diapositive
Ik kan 3 redenen opsommen en herkennen waarom je spaart.