P4 verwijswoorden

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 1 - Diapositive

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden


bij overtreffende trap:


bij een onbepaald voornaamwoord:


bij een hele zin:

wat
het liefste wat ik wil is een voldoende voor mijn toets
alles wat ik wil is een lange vakantie
Op vakantie hebben we gekanood, wat heel leuk was

Slide 3 - Diapositive

Verwijswoorden

hun:



hen:

hun of hen

hun iPad (bezittelijk voornaamwoord)

Ik geef hun een iPad (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel)

die jongen heeft hen voorgelogen (lijdend voorwerp)

Ik geef een iPad aan hen (na een voorzetsel)

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden

met wie:



waarmee (waarvoor, waartegen, ...):

met wie / waarmee

verwijzen naar personen

de klasgenoot met wie ik afgesproken had, is helaas ziek

verwijzen naar dieren of dingen

dat is het paard  waarvoor ik bang ben

de bus waarmee we naar Berlijn reisden, was comfortabel

dat is de deur waartegen ik gebotst ben

Slide 5 - Diapositive

de-woorden vrouwelijk

vrouwelijke de-woorden:





1. woorden voor vrouwelijke personen of dieren

2. abstracte woorden (je kunt het niet aanraken of vastpakken)

3. in de meeste gevallen wanneer het woord eindigt op: -heid, -nis, -ing, -schap,   -de, -te, -ij, -st

Zoek op in een woordenboek of een woord vrouwelijk of mannelijk is.

Slide 6 - Diapositive

De fiets ___ ik jarenlang naar school fietste, is gestolen.
A
op wie
B
waarop

Slide 7 - Quiz

De jongen ___ Madelon verliefd is, heet Wietse.
A
op wie
B
waarop

Slide 8 - Quiz

Lady Gaga, ___ Anna een fan is, treedt deze maand op in Ziggo Dome.
A
van wie
B
waarvan

Slide 9 - Quiz

De economieleraar ___ ik je vertelde, geeft ook wiskunde.
A
over wie
B
waarover

Slide 10 - Quiz

De bewonersvereniging viert dit jaar ___ vijfjarig bestaan.
A
haar
B
zijn

Slide 11 - Quiz

Het college van burgemeester en wethouders heeft ___ begroting voor volgend jaar opgesteld.
A
haar
B
zijn

Slide 12 - Quiz

Deze winkel staat bekend om ___ lage prijzen.
A
haar
B
zijn

Slide 13 - Quiz

Loes' ouders stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen op een lokale partij, omdat ___ opkomt voor hun belangen.
A
zij
B
hij

Slide 14 - Quiz

De groenteman was teleurgesteld over de kwaliteit van de appels; ___ was niet zo hoog als hij gewend was.
A
zij
B
hij

Slide 15 - Quiz

Mevrouw Verlinde is een liefhebber van de natuur in al ___ facetten.
A
haar
B
zijn

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:
1. Het meisje...daar liep, ken ik van school.
2. Heb jij dat boek aan hen/hun....gegeven?
3. Morgen vertel ik  hen/hun.....het grote nieuws.
4. Mijn docent Frans...ik les krijg, is ziek.
5. Het blaadje....ik heb geschreven, ben ik kwijtgeraakt.
6. Een fotomodel....goed betaald wordt, is een supermodel.
7.  De piano...ik heb geleend, is vals.

Slide 17 - Diapositive

maken digitale methode
Grammatica De Brug zinsdelen

Slide 18 - Diapositive

GELEERD?

FORMULEREN: VERWIJSWOORDEN


FORMULEREN: MANNELIJK OF VROUWELIJK




- je kunt juiste verwijswoorden gebruiken
-je kunt bepalen of een woord mannelijk of vrouwelijk is

Slide 19 - Diapositive

Weet je nu hoe je verwijswoorden juist moet gebruiken?

Slide 20 - Question ouverte

Weet je nu hoe je bepaalt of een woord vrouwelijk of mannelijk is?

Slide 21 - Question ouverte

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 22 - Question ouverte

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 23 - Diapositive