Herhaling 2LA Pasen

Herhalingsquiz Pasen
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnSecundair onderwijs

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhalingsquiz Pasen

Slide 1 - Diapositive

Vocabularium

Slide 2 - Diapositive

Verbind de tegengestelden
sumere
barbarus
egredi
inire
nasci
proficisci
progredi
sub
dare
exire
humanus
ingredi
mori
stare
super
pervenire

Slide 3 - Question de remorquage

Maak Nederlandse woorden met de stamtijden van volgende werkwoorden.

Slide 4 - Diapositive

progredi

Slide 5 - Carte mentale

exponere

Slide 6 - Carte mentale

mutare

Slide 7 - Carte mentale

Beeld volgende woorden uit en neem een foto

Slide 8 - Diapositive

fessus

Slide 9 - Question ouverte

lingua

Slide 10 - Question ouverte

capillus

Slide 11 - Question ouverte

quinque

Slide 12 - Question ouverte

Van welke woorden zijn letters gehusseld?

Slide 13 - Diapositive

rudop
p - - o -

Slide 14 - Question ouverte

tirsuv
- i - - u -

Slide 15 - Question ouverte

doehi
h - - i -

Slide 16 - Question ouverte

Van welk werkwoord komen deze stamtijden?

Slide 17 - Diapositive

haesum

Slide 18 - Question ouverte

casum

Slide 19 - Question ouverte

posui

Slide 20 - Question ouverte

Grammatica

Slide 21 - Diapositive

Zijn volgende stellingen juist of fout?

Slide 22 - Diapositive

De indicatief plusquamperfectum vertaal je met de voltooid verleden tijd.
A
Juist
B
Fout

Slide 23 - Quiz

De indicatief futurum exactum vertaal je met de onvoltooid toekomende tijd
A
Juist
B
Fout

Slide 24 - Quiz

Het futurum en het plusquamperfectum drukken de wijze van het werkwoord uit
A
Juist
B
Fout

Slide 25 - Quiz

Sorteer!
Actief indicatief plqpf
Passief indicatief plqpf
Actief indicatief fut. ex.
Passief indicatief fut. ex.
moveram
sumpserat
clausa erant
acceptum erat
missus ero
fuerimus
coactus erit
voluerit

Slide 26 - Question de remorquage

Welk werkwoord is deponent?
A
visebamini
B
natus est
C
factuur sum
D
cantatur

Slide 27 - Quiz

Welk werkwoord is deponent?
A
mutantur
B
miraberis
C
ablatum erit
D
bibitur

Slide 28 - Quiz

Determineer:
morieris

Slide 29 - Question ouverte

Determineer:
conabaris

Slide 30 - Question ouverte

Determineer:
secuti estis

Slide 31 - Question ouverte

Kies het vragend voornaamwoord dat bij het substantief past

Slide 32 - Diapositive

urbe
A
in quo
B
in qua

Slide 33 - Quiz

lumen
A
quid
B
quod

Slide 34 - Quiz

nomina
A
qua
B
quae

Slide 35 - Quiz

Zijn volgende stellingen juist of fout?

Slide 36 - Diapositive

Een participium dat vlak naast zijn kern staat vertaal je
A
als een adjectief
B
met een bijzin

Slide 37 - Quiz

Welk soort participium is dit? +
Vertaal je volgende zinnen met een adjectief of een bijzin?

Slide 38 - Diapositive

Cornelia Valerium amicum exspectans capillos ornavit
A
A. part. pr. -> adjectief
B
P. part. pf. -> adjectief
C
A. part. pr. -> bijzin
D
P. part. pf. -> bijzin

Slide 39 - Quiz

Subito servus advenit et epistulam a Valerio scriptam Cornelia dedit.
A
A. part. pr. -> adjectief
B
P. part. pf. -> adjectief
C
A. part. pr. -> bijzin
D
P. part. pf. -> bijzin

Slide 40 - Quiz

Cornelia epistulam legens lacrimas effudit.
A
A. part. pr. -> adjectief
B
P. part. pf. -> adjectief
C
A. part. pr. -> bijzin
D
P. part. pf. -> bijzin

Slide 41 - Quiz

Welke verschillende vormen kan een BVB aannemen?

Slide 42 - Question ouverte

Cultuur

Slide 43 - Diapositive

Welke archeologische resten bevinden zich in Rome bovengronds en welke ondergronds?
Bovengronds
Ondergronds
Mithrasheiligdom
Colosseum
Domus aurea
Circus Maximus
Forum Romanum
Catacomben

Slide 44 - Question de remorquage

Wat staat hier afgebeeld? Wat heeft men daarin gevonden?

Slide 45 - Question ouverte

Voordelen reizen over zee

Slide 46 - Carte mentale

Voordelen reizen over land

Slide 47 - Carte mentale