H5.1_Hoe produceer je?

Hoofdstuk 5 
Produceren maar!
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 5 
Produceren maar!

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

H5.1: Hoe produceer je?

Programma:
  • Doorlezen paragraaf 5.1
  • Lesdoelen par. 5.1
  • Uitleg en instructie
  • Huiswerk volgende les
  • Volgende les: Herhaling/reflectie en bespreken huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen: na de les weet je.....
  • wat de vier productiefactoren zijn
  • wat de beloning voor productiefactoren te maken heeft met toegevoegde waarde
  • wat een bedrijfskolom is
  • wat het verschil is tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief produceren
  • wat het verschil is tussen mechanisering en automatisering.
  • wat technologische ontwikkelingen zijn

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Uitleg en instructie...

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De productiefactoren
(dat wat je nodig hebt om te kunnen produceren)
*Kapitaal 
*Arbeid
*Natuur
*Ondernemerschap

Slide 5 - Diapositive

Natuur: grond, regenwater, bossen, grondstoffen, fossiele brandstoffen aardolie en aardgas, enzovoort.
Arbeid: de menselijke inspanningen om te produceren.
Kapitaal: alles waarin ondernemers investeren, zoals machines, gebouwen en voertuigen (kapitaalgoederen).
Ondernemerschap: de activiteiten van de  van de ondernemer. Die zet natuur, arbeid en kapitaal in bij de productie ondernemer. 
De productiefactoren en hun beloningen (voorbeelden)
*Kapitaal; Wie geld uitleent, ontvangt daarvoor rente.
Bij verhuur van een gebouw ontvang je huur.
*Arbeid; Als je werkt, ontvang je daarvoor loon.
*Natuur Als je grond beschikbaar stelt,                                                                     ontvang je daarvoor pacht
*Ondernemerschap; Een ondernemer loopt risico 
met zijn/haar bedrijf. De winst is zijn/haar 
beloning.


Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Produceren = waarde toevoegen
  • Door iets te produceren maak je het beetje bij beetje meer waarde -> toegevoegde waarde.
  • Totaal van beloningen van de productiefactoren (pacht, loon, rente, huur en winst) = de totale toegevoegde waarde van de productie.

 

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De bedrijfskolom
Alle bedrijven die  meewerken aan een product 
vormen samen een bedrijfskolom.
Elke schakel in de kolom voegt waarde toe. 
Door de toegevoegde waarde van elke schakel,
wordt het eindproduct steeds duurder.

Vraag: hoort de consument bij de bedrijfskolom?
Waarom wel/niet?

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe produceren?

  • Arbeidsintensief= meer gebruik van mensen dan van machines bij het produceren van een product
  • Kapitaalinstensief= meer gebruik van machines (=kapitaalgoed) dan van mensen bij het produceren van een product.

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Precisie landbouw
Kijkvragen:
1. Welke productiefactoren herken je in het filmpje? Geef de voorbeelden

2. Vergelijk deze precisie landbouw met de landbouw van 100 jaar geleden.  Welke verschillen? Gebruik de woorden arbeidsintensief/kapitaalintensief.

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2

Slide 11 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Produceren: met mensen of machines?
  • Mechanisering
-> Machines maken het werk lichter. Mensen besturen de machines.

  • Automatisering
-> Computers en computerprogramma’s sturen de machines aan. Bijvoorbeeld met robots.


Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De techniek gaat verder
  • Nieuwe technieken komen in de plaats van oude technieken.
  • Eenvoudige kassa’s werden vervangen door kassa’s die aan de computer gekoppeld waren.
  • Nu kun je in steeds meer winkels zelf je boodschappen scannen.
  • Door deze technologische ontwikkelingen kunnen bedrijven hun werk beter, sneller en goedkoper doen.


Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

vragen?

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maken opdrachten 
Maken van opdrachten 2 t/m 5 (blz. 130-131)



timer
10:00

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bespreken opgave 2 t/m 5

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk volgende les
Maken Par.5.1: 
Opdrachten  2 t/m 12

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk bespreken
Par. 5.1: Opdrachten 2 t/m 12

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • wat de vier productiefactoren zijn
  • wat de beloning voor productiefactoren te maken heeft met toegevoegde waarde
  • wat een bedrijfskolom is
  • wat het verschil is tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief produceren
  • wat afschrijving is en hoe je die berekent

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk volgende les
Plusopdrachten: 1 t/m 5 (blz 180) Rekenopdrachten: 1 + 2 (blz 182)


Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Er zijn 4 productiefactoren, welke is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent arbeidsintensief?
A
Er zijn veel arbeidskrachten nodig.
B
Er zijn niet veel arbeidskrachten nodig.
C
Er zijn veel machines nodig op het land.
D
Er zijn veel machines voor de arbeiders nodig.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is kapitaalintensief?
A
Er is veel geld
B
Machines doen vooral het werk
C
Mensen doen vooral het werk
D
Intensieve samenwerking

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is toegevoegde waarde?
A
Hoeveel een product telkens MINDER waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.
B
Hoeveel een product telkens MEER waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Om te produceren zijn productiefactoren nodig. Welke productiefactoren zijn er?
A
Kapitaal, Arbeid, Natuur en Omzet
B
Kennis, Arbeid, Natuur en Omzet
C
Kapitaal, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap
D
Kennis, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is docent zijn arbeidsintensief
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kapitaalintensief of
arbeidsintensief
A
Kapitaalintensief
B
arbeidsintensief

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is dit arbeidsintensief of kapitaalintensief?
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions