Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
De Middeleeuwen
4.2 Het Rijk van de Franken
Slide 1 - Diapositive
Tijd van monniken en ridders (500 - 1000)
In het wit zie je een helm, zoals ridders die droegen. Op de achtergrond zie je een deel van een klooster. Ridderschap en de christelijke kerk horen bij de Tijd van monniken en ridders.
Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga
Slide 2 - Diapositive
4.2 - Het rijk van de Franken
Hoe ontstond het rijk van de Franken?
Hoe bestuurden de Franken hun rijk?
Slide 3 - Diapositive
Oorzaken val West-Romeinse Rijk
Zwak/klein leger
Volksverhuizingen
Germanen vestigden zich in het West-Romeinse Rijk
Ook nog:
Noordgrens is te zwak
Problemen met besturen
Problemen met belasting
Slide 4 - Diapositive
Koning Clovis
De Franken waren het machtigst van de Germaanse volkoren.
Clovis hoorde bij de machtige familie van de Merovingen.
Clovis probeerde zo veel mogelijk de Romeinse gebruiken te behouden.
Slide 5 - Diapositive
Dood van Clovis
Na de dood van Clovis kregen zijn vier zoons delen van het rijk.
De Karolingen grijpen de macht, ook een Frankisch volk. (afgeleid van de naam Karel).
De bekendste Karoling isKarel de Grote.
Slide 6 - Diapositive
De Karolingen
Macht wordt overgenomen door de hofmeier, Peppijn de Korte, van de Karolingen dynastie.
Een hofmeier is de beheerder van de bezittingen van de koning. Ze waren rijk.
Peppijn de Korte wordt koning.
Peppijn is de vader van Karel de Grote.
Slide 7 - Diapositive
Het Frankische Rijk
751-870
Het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa.
De bekendste Frankische koning was Karel de Grote.
In het jaar 800 werd hij zelfs keizer van het Heilige Roomse Rijk
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Video
Schooltv: Karel de Grote
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Vidéo
Het bestuur van het Rijk
Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten
Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen.
Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme
Slide 12 - Diapositive
De leenman
De leenheer:
Karel de Grote
Het leen (de grond) dat de leenman 'in leen' krijgt.
De vier plichten van een leenman:
Hij moest trouw zweren aan de koning;
Hij moest zijn gebied besturen en er recht-spreken;
Hij moest jaarlijks belasting aan de koning betalen;
Als er oorlog was in het Rijk, moest hij met zijn eigen soldaten meevechten in het leger van de koning.
De leenman zweert trouw aan zijn leenheer, Karel de Grote.
Slide 13 - Diapositive
Eed van trouw
Ik ...(naam)... de Moedige/Geweldige/Sterke/Genadige/Slimme
zweer trouw aan mijn heer:
Koning de Jong!
En ik zweer hem trouw te zijn
Hem bij te staan met raad en daad
Van nu tot mijn dood! Zo zweer ik tot God!
Slide 14 - Diapositive
Betrouwbaarheid van bronnen
Wanneer kun je een bron vertrouwen?
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Wat is een goed voorbeeld van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.
Slide 17 - Quiz
Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.
Is deze uitspraak goed of fout? De man helemaal links op de afbeelding is Karel de Grote.
A
Goed
B
Fout
Slide 18 - Quiz
Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.
Is deze uitspraak goed of fout? Karel de Grote wordt nu de leenheer van de leenman
A
Goed
B
Fout
Slide 19 - Quiz
Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.
Is deze uitspraak goed of fout? De afbeelding gaat over de manier waarop Karel de Grote zijn land bestuurde
A
Goed
B
Fout
Slide 20 - Quiz
Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.