Feiten, meningen,argumenten

Feiten, meningen en argumenten.

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Feiten, meningen en argumenten.

Slide 1 - Diapositive

Feit  / mening / argument
- Een feit kan je controleren en vaststellen.

- Voor een goede mening maak je gebruik van argumenten en feiten.

- Een argument herken je aan signaalwoorden als: want, omdat en namelijk

Slide 2 - Diapositive

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 3 - Quiz

Ik vind dat het openbaar vervoer voor iedereen gratis moet zijn.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 4 - Quiz

Als het OV gratis is, zullen er minder files zijn, omdat mensen dan sneller met de trein gaan.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 5 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
want de docent is erg leuk.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 6 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:
Ik vind Maxima de mooiste koningin van Europa.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 7 - Quiz

Feit, mening of argument?
  • Als je te laat bent, dan moet je je melden.
  • Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u
  • Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
  • Omdat hij goede standpunten heeft.
  • Athlete Dafne Schippers wisselt van trainer.

Slide 8 - Diapositive

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 9 - Diapositive

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 10 - Diapositive

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 11 - Quiz

De smartphone is onmisbaar.Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 12 - Quiz