Breuken 1.0

• Rekenen
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Breuken

Leerdoelen 

• Ik kan een breuk benoemen
• Ik kan een breuk opschrijven
• Ik ken het verschil tussen een teller, noemer en breukstreep
• Ik kan breuken in de goede volgorde zetten: van klein naar groot en andersom 

Breuken

Waar kom je breuken tegen?

- Deel van een geheel: 1/4 van de pizza

- Deel van een hoeveelheid: 1/2 de helft van de aanwezigen

- Maat: halve kilo suiker; 1/4 liter melk

- Eerlijk delen : 2 pizza's delen met z'n drieën

- Verhouding: 9 van de 10 studenten woont nog thuis

- Getal om mee te reken: 1/3 + 1/4 =

BREUKEN

Breuken

Bij 1/2 is de 2 de

1. Noemer
2. Teller

Bij 3/4 is de 3 de

1. teller
2. noemer

Hoeveel krijgt één poppetje?

1. 1/3 deel
2. 1/4 deel
3. 1/2 deel
4. 1/8 deel

Hoeveel eet het blauwe mannetje?

1. 1 deel
2. 1/8 deel
3. 1/4 deel
4. 1/1 deel

Jan, Piet en Frank moeten samen een pizza delen.

Wat eet jan op?
Welk deel eet Jan op?

1. 1/2 deel
2. 1/3 deel

Welke breuk hoort er bij dit plaatje?

1. 1/2 deel
2. 1/4 deel

Welke breuk hoort hierbij?

'We hebben 10 appels welke we over 5 leerlingen moeten verdelen.
Hoeveel appels heeft iedereen dan?'

1. 2/10
2. 10/5
3. 5/10
4. 10/2

Hoe noemen we het bovenste getal van de breuk?

1. Noemer
2. Teller

Hoe noemen we het onderste getal van een breuk?

1. Noemer
2. Teller

Welk deel is hier gekleurd?

Welk deel is hier gekleurd?

1. 1/2 deel
2. 1/4 deel
3. 1/10 deel
4. 4/1 deel

1. 1/4 deel
2. 1/2 deel
3. 1/3 deel
4. 3/1 deel

Breuken

1/2 deel

3/8 deel

5/6 deel

1/4 deel

Wat heb je geleerd?

Tijd voor de prakttijk

Pak je boek start rekenen vooraf blz 10 en ga de opdrachten maken!