A1 Spelling H3-H6

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Huiswerk
H5 Spelling bijvoeglijk naamwoord: opdracht 1+2
H5 Spelling werkwoorden: deelwoorden als bijv. naamw.: 1+2

H6 Spelling: komma, dubbele punt, aanhalingstekens (alleen directe rede): kijk filmpje en lees theorie

Slide 2 - Diapositive

H5 Spelling
  • bijvoeglijk naamwoord
De tekening is mooi. -  Dat is een mooie tekening. 

korte vorm en lange vorm

  • stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
houten, zilveren, gouden       -                       fleece bodywarmer

Slide 3 - Diapositive

1. religieus
2. industrieel
Lange vorm?
timer
0:20
A
religieuse industrieële
B
religieuze industrieële
C
religieuze industriële
D
religieuse industriële

Slide 4 - Quiz

Op het (kunststof) aanrecht lagen de (plastic) handschoenen voor de afwas.
A
kunststoffen plasticen
B
kunststof plasticcen
C
kunstof plastic
D
kunststof plastic

Slide 5 - Quiz

H5 Spelling werkwoorden
  • Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
  • voltooid deelwoorden (vd):  
  • onvoltooid deelwoorden (od) : 
verwoesten: 
De bus is verwoest. - de verwoeste bus (met 1 t!!!)

verwoestend (od) - een verwoestend vuur

Slide 6 - Diapositive

huilende kinderen
huilende = bijvoeglijk naamwoord
Is het een vd of od?
timer
0:10
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Als deze altijd ...(gokken) jongen verliest, dan is dat zijn ...(verdienen)loon.
timer
0:20

Slide 8 - Question ouverte

gebroken
A
vd korte vorm
B
vd lange vorm
C
od korte vorm
D
od korte vorm

Slide 9 - Quiz

dienstdoende
A
vd korte vorm
B
vd lange vorm
C
od korte vorm
D
od lange vorm

Slide 10 - Quiz

H6 Spelling
  • komma:
1. Als jij de wortels snijdt, was ik de piepers.
2. Hij bestelde een pizza, patat en een kroket.
3. Hé, kun je even op me wachten, Peter.
4. Teun is dol op sporten, maar zijn zusje heeft er een hekel aan.

Slide 11 - Diapositive

Dagmar wil je een dagje met ons mee naar de speeltuin meid?
Zet komma('s)

Slide 12 - Question ouverte

H6 Spelling dubbele punt
1. Julie is dol op zoetigheid: snoep, ijs, gebak en toetjes.
= opsomming
2. We eten elke dag verse groente: dat is gezond.
= toelichting
3. Vader zei: 'Ik zal de barbecue alvast even aansteken.'
= een citaat

Slide 13 - Diapositive

in dit theater zijn allerlei voorstellingen toneel zang cabaret en dans
Verbeter de zin!

Slide 14 - Question ouverte

Aanhalingstekens
Directe rede: je geeft iemands woorden letterlijk weer.
= citeren

Vader zei : 'Ik zal de barbecue alvast aansteken.'
Let op!: dubbele punt
'Ik zal de barbecue alvast aansteken' , zei vader.
Let op!: geen dubbele punt

Slide 15 - Diapositive

zeg draag jij graag jurken vroeg ellen in de h&m aan Inge.
Verbeter de zin!

Slide 16 - Question ouverte

H6 Spelling werkwoorden
Blz.186 werkwoordsvormen en werkwoordstijden

vormen:
rennen  =   infinitief
ren  =   persoonsvorm tegenwoordige tijd = pvtt
rende = persoonsvorm verleden tijd  = pvvt
gerend  =  voltooid deelwoord =  vd
rennend = onvoltooid deelwoord  = od

Slide 17 - Diapositive

Waarom hadden de opstandelingen het beeld vernietigd?
vernietigd is......
A
vd
B
od
C
pvvt
D
pvtt

Slide 18 - Quiz

Werkwoordstijden: 4 tijden
Casper snoept altijd verstandig. 
= onvoltooid tegenwoordige tijd = ott
Casper heeft altijd verstandig gesnoept.
= voltooid tegenwoordige tijd = vtt
Casper snoepte altijd verstandig
= onvoltooid verleden tijd = ovt
Casper had altijd verstandig gesnoept.
= voltooid verleden tijd = vvt

Slide 19 - Diapositive

Welke vier werkwoordstijden ken jij?

Slide 20 - Question ouverte

Iris loopt naar school.
Werkwoordstijd?
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 21 - Quiz

Iris was naar school gelopen.
Werkwoordstijd?
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 22 - Quiz

Geef een voorbeeld van een zinnetje met de voltooid tegenwoordige tijd (vtt)

Slide 23 - Question ouverte

Aan de slag
H6 Spelling komma, dubbele punt,aanhalingstekens:  1+2

H6 Spelling werkwoorden: werkwoordsvormen en -tijden: 1+2

Slide 24 - Diapositive

Agenda
  • Toets verplaatst naar 6 en 7 april i.v.m. WON
  • HW H3+H4 Spelling oefenen
  • H5+6 Spelling uitleg
  • Opdrachten maken

Slide 25 - Diapositive

H3+4 Spelling 
  • Meervoud op -en
  • Meervoud op -s 

Slide 26 - Diapositive

Welke vorm van meervoud is gelijk aan monniken?
timer
0:15
A
havik
B
handvat
C
slak
D
vlak

Slide 27 - Quiz

Soms moet je bij een meervoud op -en ook een -s veranderen in een -z-.
Geef een voorbeeld.
timer
0:20

Slide 28 - Question ouverte

eindsaldo
meervoud?
timer
0:15
A
eindsaldoos
B
eindsaldos
C
eindsaldo's
D
eind saldo's

Slide 29 - Quiz

H3 Spelling werkwoorden
Persoonsvorm in de verleden tijd: sterke werkwoorden

schrijf - schreef                                             fietsen - fietsten
kopen - kochten                                            verven - verfden
vinden - vonden                                             tekenen - tekenden

tegenwoordige tijd= tt / verleden tijd=vt

Slide 30 - Diapositive

De scheidsrechter ....(blazen) op zijn fluit bij een overtreding.
timer
0:10
A
bloos
B
blaasde
C
bliesde
D
blies

Slide 31 - Quiz

Welk ww hoort niet in het rijtje thuis?
timer
0:10
A
drijven
B
klussen
C
stinken
D
weten

Slide 32 - Quiz

H4 Spelling werkwoorden
  • Voltooide deelwoord = een handeling is afgerond = voltooid 
Dit liedje heeft Marco gezongen.
gezongen = voltooid deelwoord (vd)

  • Onvoltooid deelwoord = handeling aan de gang = onvoltooid
    In de bus rijden kinderen luid zingend naar de Efteling
    zingend = onvoltooid deelwoord (od)

Slide 33 - Diapositive

Het onvoltooid deelwoord spel je als het hele ww + d
timer
0:10
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

Eline kan zich alleen ......(steunen) op krukken voortbewegen.
timer
0:15
A
steunend od
B
steunden vd
C
gesteund vd
D
steundent od

Slide 35 - Quiz

Het votooid deelwoord van zwakke ww eindigt meestal op -d of -t.
Met behulp van 't (e)x-f(o)ksch(aa)p
timer
0:20
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quiz

De bewoners zijn .....(hoesten) naar buiten ......(rennen).
timer
0:20
A
hoestent od gerent vd
B
hoestend vd gerend od
C
gehoest vd gerent vd
D
hoestend od gerend vd

Slide 37 - Quiz

Wat is de regel?
1. Als jij de wortels snijdt, was ik de piepers.
timer
0:20

Slide 38 - Question ouverte

Wat is de regel?
2. Hij bestelde een pizza, patat en een kroket.
timer
0:20

Slide 39 - Question ouverte

3. Hé, kun je even op me wachten, Peter.
timer
0:30

Slide 40 - Question ouverte

Weet je de laatste nog?
Wanneer gebruik je een komma?
timer
0:25

Slide 41 - Question ouverte