H54Grammatica - samengestelde zinnen: Hoofd- en bijzinnen

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

timer
15:00

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
15 minuten lezen
Uitleg grammatica H5
Oefenen
Aan de slag

Slide 3 - Diapositive

Dan gaan we nu door met de volgende paragraaf


Grammatica zinsdelen over enkelvoudige en samengestelde zinnen: hoofd- en bijzinnen

Slide 4 - Diapositive

Maken: de startopdracht
klaar binnen deze tijd? Lees de theorie vast door en begin eventueel met opdracht 1
timer
7:30

Slide 5 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld:
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.




Hoe kun je het onderwerp vinden?                    Wie/wat + gezegde

Slide 6 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.



Slide 7 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvormen. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.
  • In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante.

Slide 8 - Diapositive

          VRAGEN

Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin? 

Slide 9 - Diapositive

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 10 - Quiz

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 11 - Quiz

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 12 - Quiz

Het meisje verwacht dat ze van de slager een stukje worst krijgt.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 13 - Quiz

          THEORIE


Slide 14 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen


Hoofdzin: 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan.
  3. De persoonsvorm staat in de hoofdzin vooraan (op de 1e of 2e plaats).
Bij samengestelde zinnen kun je onderscheid maken in hoofd- en bijzinnen.

Slide 15 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen
Voorbeeld: 
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante. 
  • In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.


Het kan bij beide zinnen niet. Er zijn in deze zin dus twee hoofdzinnen. Dat noem je een nevenschikking.

Slide 16 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin. 
In de volgende zin staat een hoofdzin en een bijzin, dat noem je een onderschikking: 


Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 

Slide 17 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen
  • Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 
  • Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan (niet) wij daar ieder jaar naartoe. 
In het eerste deel staat een zinsdeel tussen persoonsvorm en onderwerp. Dat is dus een bijzin. 
In het tweede deel kan er niks tussen persoonsvorm en onderwerp, dus is het een hoofdzin. 

Slide 18 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen, een onderschikking: 
  • Als er tussen persoonsvorm en onderwerp een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin. 
  • In een bijzin staat de persoonsvorm vaak achteraan.
  • Kan dit niet, dan is het een hoofdzin. 

Slide 19 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen
Ook twee bijzinnen kunnen nevenschikkend verbonden zijn:


 {hoofdzin Cheryll (ow) heeft besloten (bijzin dat zij (ow) contant geld meeneemt) en (bijzin dat ik (ow) met mijn pinpas betaal)}.

Slide 20 - Diapositive

          VRAGEN

Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Slide 21 - Diapositive

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 22 - Quiz

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 23 - Quiz

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Diapositive

NU
H4 Grammatica zinsdelen
Maak opdracht 1, 2 en 3 (blz.119)

Slide 26 - Diapositive