gnmk 4 herhalingsstof

Geneesmiddelenkennis
Herhaling gnmk 4

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
GeneesmiddelenkennisMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Geneesmiddelenkennis
Herhaling gnmk 4

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk middel heeft antipyretische eigenschappen?
A
carbasalaatcalcium (Ascal)
B
Diclofenac (Voltaren)
C
paracetamol (Panadol)
D
Alle genoemde middelen

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een bekende bijwerking van de bifosfonaten?
A
ontsteking van de slokdarm
B
problemen met de lever
C
gewichtsproblemen
D
orthostatische hypertensie

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk geneesmiddel wordt gebruikt bij een jichtaanval?
A
urinezuur
B
een NSAID
C
paracetamol
D
cox-2-remmers

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij welk verschijnsel moeten gebruikers van DMARD's aan de bel trekken, omdat dit kan duiden op bloedbeeldafwijkingen?
A
spierbijn
B
keelpijn
C
hoofdpijn

Slide 5 - Quiz

Immunosuppressiva remmen ook de gewone, gewenste afweerreacties. Daardoor kan het lichaam zich niet meer te weer stellen tegen een gewone infectie als een verkoudheid, waardoor een gewone infectie levensbedreigend kan worden. Om die reden worden immunosuppressiva alleen gebruikt in ernstige gevallen en onder voortdurende controle. Voor een assistent is het belangrijk om te weten dat koorts, keelpijn en/of zweren in de mond bij gebruikers van deze middelen direct aan de arts gemeld moeten worden.
DMARD's
Immunosuppressiva remmen ook de gewone, gewenste afweerreacties. Daardoor kan het lichaam zich niet meer te weer stellen tegen een gewone infectie als een verkoudheid, waardoor een gewone infectie levensbedreigend kan worden. Om die reden worden immunosuppressiva alleen gebruikt in ernstige gevallen en onder voortdurende controle. 

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk geneesmiddel behoort tot de immunomodulantia?
A
azathioprine (Imuran)
B
interferon (Intron A)
C
epoëtine (Eprex)

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke stof remt de Tumor Necrose Factor?
A
methotrexaat
B
infliximab (Remicade)
C
sulfasalazine (Salazopyrine)

Slide 8 - Quiz

Er zijn inmiddels tientallen biologicals en biosimilars op de markt. Veruit de meeste vallen onder de geneesmiddelengroepen TNF-α-remmers en interleukineremmers. Je kunt biologicals en biosimilars meestal herkennen aan een stofnaam die eindigt op …mab of …cept. Er zijn ook biologicals die gebruikt worden bij de behandeling van kwaadaardige tumoren
Welke geneesmiddelengroep is de eerste keus bij behandeling van osteoporose?
A
corticosteroïden
B
bisfosfonaten
C
acetylsalicylzuur
D
alle genoemde middelen

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Osteoporose
Bisfosfonaten vergroten de botdichtheid. De belangrijkste maatregelen om osteoporose te voorkomen zijn inname van voldoende calcium en vitamine D (vooral op jonge leeftijd) en veel lichaamsbeweging.
Langdurig gebruik van corticosteroïden zorgt voor een versnelde botafbraak.

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Marieke Verburg (5 jaar) heeft meerdere malen per dag last van astma-aanvallen. Ze gebruikt hiervoor salbutamol (Ventolin discus). Hoe werkt dit geneesmiddel?
A
ontstekingsremmend
B
kortwerkende luchtwegverwijder
C
langwerkende luchtwegverwijder

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sympathicomimetica
 De sympathicomimetica worden onderverdeeld in kortwerkende groep (SABA =  short acting beta-2-agonist) en een langwerkende groep (LABA =  long acting beta-2-agonist). Kortwerkend: salbutamol en terbutaline
Langwerkend: salmeterol, indacaterol en formoterol. 
De kortwerkende middelen worden vooral ‘zo nodig’ toegepast, de langwerkende worden meestal continu gebruikt.

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke uitspraak is waar?
A
Desensibilisatie is het minder gevoelig maken voor het antigeen
B
Klachten van overgevoeligheid zijn er al bij het eerste contact met het allergeen
C
Beide uitspraken zijn juist

Slide 13 - Quiz

Overgevoeligheid ontstaat over het algemeen pas na herhaald contact met een bepaald antigeen. Het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie wordt sensibilisatie genoemd.
Bij welk geneesmiddel moet de thrombosedienst de INR meten om de dosering te bepalen?
A
fenprocoumon (Marcoumar)
B
heparine (Heparine Leo)
C
carbasalaatcalcium (Ascal)
D
rivaroxaban (Xarelto)

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een overdosering van acenocoumarol wordt het volgende geneesmiddel gegeven:
A
fytomenadion
B
vitamine D
C
fenprocoumon

Slide 15 - Quiz

Acenocoumarol is een vit. K antagonist. Door vit. K toe te dienen ga je de antistolling tegen.
Wondroos wordt o.a. behandeld met flucloxacilline. Bij welke groep hoort dit middel?
A
macroliden
B
penicillinen
C
tetracyclinen

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij kinderen wordt de geneesmiddeldosering bepaald:
A
vanuit het Kinderformularium
B
door de dosering om te rekenen vanuit de volwassen-dosering o.b.v. het gewicht van het kind
C
door de dosering om te rekenen vanuit de volwassen-dosering o.b.v. de lengte van het kind

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions