Week 20, les 2, 2e klas (Partie H Vragen stellen, TP)

1 / 43
suivant
Slide 1: Vidéo
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

semaine22,cours1


1.Quel est le jour et la date    
2.Quel temps fait-il    
3. Quel heure est-il    

 

      

Slide 2 - Diapositive

  1. Début du cours
    - Blooket

  2. GRAMMAIRE: QUESTIONS
    - Studiewijzer p. 25-27
    - Chapitre 5: Partie H
  3. PROJET 'TAALPLAZA'

  4. Fin du cours
    - Réflection


PROJET "TAALPLAZA"
PARTIE H: QUESTIONS
(30m)

(00m)

(20m)

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je:

- zinnen vragend maken zonder vraagwoord
- zinnen vragend maken met een vraagwoord


Slide 4 - Diapositive

Ken jij manieren
waarop je vragen
kunt stellen in het Frans?

Slide 5 - Carte mentale

In de volgende slide gebruiken we de volgende zin als voorbeeld:

Tu es malade.

Slide 6 - Diapositive

A. Manieren van vragen stellen zonder vraagwoord:
 1.Een vraagteken achter de zin+ intonatie
ex.: Tu es malade?     

2. Est-ce que + gewone zin + ? 
ex.: Est-ce que tu es malade?

  

Slide 7 - Diapositive

B. Met vraagwoord
1.  Vraagwoord aan het begin of einde van de zin.
ex. Comment tu t'appelles?/Tu t'appelles comment?

2.vraagwoord + est-ce que + gewone zin + ?
ex.:  Quand est-ce que vous acheterez un chat?


Slide 8 - Diapositive

Vraagwoorden 
In het Frans kennen we o.a. de volgende vraagwoorden:
combien = hoeveel
comment = hoe 
où = waar
pourquoi = waarom
quand = wanneer
que/qu'est-ce que = wat
qui = wie 

Slide 9 - Diapositive

quand
comment
combien
Pourquoi
Qui
Que
waar
wanneer
hoe
hoeveel
Waarom
Wie
Wat

Slide 10 - Question de remorquage

Welk woord is GEEN vraagwoord?
A
Combien
B
quand
C
pour
D
quel

Slide 11 - Quiz

Welk woord is GEEN vraagwoord?
A
quand
B
ou
C
comment
D
pourquoi

Slide 12 - Quiz

Tot nu toe volg ik de uitleg nog:
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Sondage

AU TRAVAIL
  1. STUDIEWIJZER:
    - Page 25 (ensemble)
  2. GRANDES LIGNES:  Chapitre 5
    -Partie H (30 b, 31 b) REGARDER
  3. AU TRAVAIL
    - Partie H (exercices 30 + 31)
    - Studiewijzer (page 25 + 27)
  4. FINI? Taalplaza spreekopdracht of herkansing (schrijven)
timer
20:00

Slide 14 - Diapositive

PROJET
TAALPLAZA
  1.  2-tal  + Kies 4 situaties
    Resto, Boutique, Police, Docteur, Interview
  2. Speel 2x speel je de linkerrol 
           en 2x speel je rechterrol
  3. Elke situatie neem je in 1 shot op 
  4. 4 lessen om hier op school aan te werken. 
  5. Bonuspunten 😉: creatieve aanpak
  6. Deadline: via TEAMSOPDRACHT week 24

  7. DOEL VANDAAG: 3filmpjes
timer
20:00

Slide 15 - Diapositive

NOUVEAU GRAMMAIRE....BUT
Je comprends (begrijp) 'Les questions' et je peux (kan) l'utiliser (gebruiken).
PAGE 25, 26

Slide 16 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je:

- zinnen vragend maken met vraagteken, est-ce que, inversie
- zinnen vragend maken met een vraagwoord
- de verschillende betekenissen van quel herkennen.

--> WAAROM HEB JE DIT NODIG?
Pagina 25, 26

Slide 17 - Diapositive

Qu'est-ce que tu _________ (gaat doen)?
A
va faire
B
vas faire
C
vais faire
D
allons faire

Slide 18 - Quiz

In de volgende slide gebruiken we de volgende zin als voorbeeld:

Vous acheterez un chat.
Betekenis: Jullie kopen een kat.

Slide 19 - Diapositive

1. Manieren van vragen stellen zonder vraagwoord:
   1. Vraagteken aan het einde van de zin
p. ex.: Vous acheterez un chat?

   2. Est-ce que + gewone zin + ? 
p. ex.: Est-ce que vous acheterez un chat?

   3. Inversie (omkering van onderwerp & persoonsvorm)+ rest van de zin+ ? 
p. ex.: Achterez-vous un chat?  

Slide 20 - Diapositive

LET OP! BIJ INVERSIE:
Het onderwerp MOET een persoonlijk vwn zijn. Dus: je / tu / il / elle / on / nous / vous / ils / elles. Staat er een ander onderwerp, dan vervang je deze door een pers vnw:
p.ex. Mes parents ont mangé
Ont-ils mangé?

Slide 21 - Diapositive

Maak de onderstaande zin vragend met behulp van est-ce que. Sleep de woorden in de juiste volgorde.

1. Tu es déjà allé dans un pays francophone.
timer
1:00
est-ce que
tu
es
déjà
allé
dans un pays francophone
?

Slide 22 - Question de remorquage

Maak de onderstaande zin vragend door middel van inversie. Sleep de woorden in de juiste volgorde.

1. Tu es déjà allé dans un pays francophone.
timer
1:00
tu
es
déjà
allé
dans un pays francophone
?
-

Slide 23 - Question de remorquage

B. Met vraagwoord
1.  vraagwoord + est-ce que + gewone zin + ?

       p. ex.:  Quand est-ce que vous acheterez un chat?


Slide 24 - Diapositive

Vraagwoorden 
In het Frans kennen we de volgende vraagwoorden:
combien = hoeveel
comment = hoe 
où = waar
pourquoi = waarom
quand = wanneer
que/qu'est-ce que = wat
qui = wie 

Slide 25 - Diapositive

welk woord is geen vraagwoord?
A
quand
B
ou
C
comment
D
pourquoi

Slide 26 - Quiz

Wat is geen vraagwoord?
A
Combien
B
quand
C
pour
D
quel

Slide 27 - Quiz

Welk woord is een vraagwoord?
A
souvent
B
pourquoi
C
chouette
D
beaucoup

Slide 28 - Quiz

Wat is geen vraagwoord?
A
Combien
B
quand
C
pour
D
quel

Slide 29 - Quiz

Vul het juiste vraagwoord in :
......tu fais comme sport ?
A
pourquoi
B
qu'est-ce que
C
quand
D

Slide 30 - Quiz

Welk vraagwoord is correct?
……… est-ce que va à la fète de Yann?
A
comment
B
C
qui
D
quand

Slide 31 - Quiz

Welk vraagwoord is hier nodig?
Ton anniversaire, c’est ... ?
A
pourquoi
B
qui
C
combien
D
quand

Slide 32 - Quiz

Welk vraagwoord past in de zin:
" ... tu détestes l'anglais?"
A
quand
B
pourquoi
C
qu'est-ce que
D
qui

Slide 33 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Tu habites ....? Moi, j'habite à Liège.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 34 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu t'appelles? Je m'appelle Robin.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 35 - Quiz

C. Vraagwoord quel (=welke)
Het vraagwoord quel past zich aan aan het zn waar het bij hoort.
Quelle est ta matière préférée?

Slide 36 - Diapositive

Le sport. Tu fais ..... sport?
A
quels
B
quelle
C
quel
D
quelles

Slide 37 - Quiz

Betekenis quel
Quel betekent welke. Maar:
Wanneer quel opgevolgd wordt door het ww "être" betekent het: "wat is / wat zijn"

p.ex. Quelles sont tes chansons préférées?
-> Wat zijn je lievelings liedjes?

Slide 38 - Diapositive

............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 39 - Quiz

Wat betekent Quelle in deze zin:
Quelle est ta matière préférée?
A
welke
B
wie
C
wat
D
wanneer

Slide 40 - Quiz

Au travail
  • Grandes Lignes: 
    - Chapitre 6: tm Partie E
    - Deel D van Chap 5
  • Presentatie tekst af en oefenen. Afspraken maken over opnemen
timer
15:00

Slide 41 - Diapositive

Devoirs
  • Guide d'étude: page 25+ 26
  • Faire Chap 5/6:  tm Partie E 
  • Tâche présentation
  • Vocabulaire A tm E

VUL LESREFLECTIE IN....






Slide 42 - Diapositive

Fin du cours!

Slide 43 - Diapositive