H4 Spelling

De tuinman maaide het gras.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

De tuinman maaide het gras.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 1 - Quiz


A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 2 - Quiz


A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 3 - Quiz

Regels spelling werkwoorden in de verleden tijd (v.t.) ​


1. Wat is de stam van het werkwoord? (-en)​

2. Wat is de laatste letter van de stam? ​

3. Zit deze letter in ‘t ex-kofschip? ​
Ja     --> ik-vorm + te ​
Nee --> ik-vorm + de ​

4. Wat is het onderwerp van de zin? Is dit meervoud? ​
Ja --> +n 








De leerlingen (vermoeden) een tien te halen voor het proefwerk. ​
1. Stam is vermoed

2. Laatste letter is een d

3. Deze zit niet in ’t ex-kofschip, 
                                                         dus ik-vorm + de


4. Onderwerp is de leerlingen. Dit is meervoud, dus +n

Antwoord: vermoedden







Slide 4 - Diapositive

Kies de juiste spelling in de verleden tijd.

Ik ... mijn zwemdiploma in één keer.
A
behaalte
B
behaalde
C
behaalten
D
behaalden

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste spelling in de verleden tijd.

De verkopers ... een dure spijkerbroek te verkopen.
A
probeerde
B
probeerte
C
probeerten
D
probeerden

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste spelling in de verleden tijd.

De leerling ... zich te laat bij de docent.
A
melde
B
meldde
C
melden
D
meldden

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste spelling in de verleden tijd.

Drie katten ... vannacht de hele buurt wakker.
A
jankten
B
jankte
C
jankden
D
jankde

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste spelling in de verleden tijd:

Ik .... het doel op een haar na.

A
miste
B
misde
C
misten
D
misden

Slide 9 - Quiz

Noteer de juiste persoonsvorm in de verleden tijd.

De kok (bereiden) tijdens Kerstmis een gezonde maaltijd.

Slide 10 - Question ouverte

Noteer de juiste persoonsvorm in de verleden tijd.

De vuilniswagen (lozen) het afval bij de verwerkingsfabriek.

Slide 11 - Question ouverte

Welk meervoud hoort hierbij?


olie
A
olies
B
olie's
C
oliën
D
olieën

Slide 12 - Quiz

Welk meervoud hoort hierbij?


theorie
A
theories
B
theorie's
C
theoriën
D
theorieën

Slide 13 - Quiz

Welk meervoud hoort hierbij?


ree
A
rees
B
ree's
C
reeën
D
reën

Slide 14 - Quiz

Welk meervoud hoort hierbij?


moskee
A
moskees
B
moskee's
C
moskeeën
D
moskeën

Slide 15 - Quiz

Meervoud
Klemtoon

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Schrijf het meervoud met trema op de juiste plek: bacterie

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf het woord met een trema op de juiste plek. Meervoud van: fantasie

Slide 19 - Question ouverte

Aan de slag!
4.8 : maak de instapopdracht (opdracht 1) en volg je eigen leerroute.
- Geen of één fout in de verleden tijd van werkwoorden? Sla dan opdracht 3 en 4 over.
- Geen of één fout in het meervoud van zelfstandige naamwoorden? Sla dan opdracht 8, 9 en 10 over

Slide 20 - Diapositive