Grammatica H3

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Grammatica H3

Nieuw Nederlands 5de editie

2vwo

Leerdoelen Grammatica H3 en H4

1. Enkelvoudige en samengestelde zinnen
2. Hoofdzinnen en bijzinnen
3. Nevenschikking en onderschikking
4. Bijwoord en telwoord
5. Onderschikkend en nevenschikkend voegwoord
   

    
    
      
Dit wordt getoond in de gedeelde les die leerlingen zelfstandig kunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   

   
   
 
   
   
   

   
   
   
     
       
       
     
   
 

   
   

   
   
     
       Het schrijven van getallen
     
   

   
   
      In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
   

 
 
 
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

Aa

Bestudeer nu de theorie bij Grammatica zinsdelen H4

1. Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm en één onderwerp; een samengestelde zin is een samenstelling van twee of meerdere zinnen. Een samengestelde zin heeft vaak twee of meerdere persoonsvormen en onderwerpen. 

1a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] omdat
1b [ik een uur te laat thuis was.]

1. Deze zin heeft een persoonsvorm.
2. Deze zin heeft twee persoonsvormen.

1a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] omdat
1b [ik een uur te laat thuis was.]

1. Dit is een enkelvoudige zin.
2. Dit is een samengestelde zin

2. Hoofdzinnen en bijzinnen

Samengestelde zinnen kunnen bestaan uit meerdere hoofdzinnen of uit een hoofdzin en één of meerdere bijzinnen. In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar. In een bijzin juist niet.

1a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] omdat
1b [ik een uur te laat thuis was.]

1. Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
2. Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.
3. Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b een bijzin.
4. Zin 1a is een bijzin; zin 1b een hoofdzin.

2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]

1. Zin 2a en 2b zijn beide hoofdzinnen.
2. Zin 2a en 2b zijn beide bijzinnen.
3. Zin 2a is een hoofdzin; zin 2b een bijzin.
4. Zin 2a is een bijzin; zin 2b een hoofdzin.

3. Nevenschikking en onderschikking

Als een samengestelde zin bestaat uit twee hoofdzinnen is er sprake van nevenschikking. De zinnen zijn dan gelijkwaardig. Als een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin is er sprake van onderschikking. De bijzin is ondergeschikt aan de hoofdzin.

2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]

1. Zin 2a en 2b zijn nevenschikkend.
2. Zin 2a en 2b zijn onderschikkend.

1a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] omdat
1b [ik een uur te laat thuis was.]

1. Zin 1a en 1b zijn nevenschikkend.
2. Zin 1a en 1b zijn onderschikkend.

Heb je nog vragen? Stel ze hier!

Aan het werk

• Maak opdracht 'Extra' van Grammatica zinsontleden H4.
• <75%: Maak opdracht 'Test' van Grammatica zinsontleden H4.