Les 3 - werkwoordspelling - pv tt en vt

Planning
1. uitleg werkwoordspelling persoonsvorm tt en vt.

2. zelfstandig verder werken volgens planner


1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Planning
1. uitleg werkwoordspelling persoonsvorm tt en vt.

2. zelfstandig verder werken volgens planner


Slide 1 - Diapositive

werkwoordsvormen
Er zijn drie werkwoordsvormen:
  1. persoonsvorm
  2. voltooid deelwoord
  3. infinitief

Slide 2 - Diapositive

de persoonsvorm vind je door   1/2
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Hij mag geen bier drinken voor schooltijd.   PV=   

  • De zin in een andere tijd te zetten.  = tijdproef! 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De jongen valt van zijn fiets.  PV= 

Slide 3 - Diapositive

de persoonsvorm vind je door   2/2

  • De zin in een getal (enkelvoud <=> meervoud) te zetten.  = getalproef! 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Het meisje lacht om het grapje.  PV= 

Slide 4 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Issam
loopt
naar
school.
persoonsvorm

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm?
.
De persoonsvorm
Rofaida
heeft
haar huiswerk
gemaakt

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Wie
komt
mee
naar
Walibi?

Slide 7 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm ?
De persoonsvorm
Gisteren
dronken
Stan en ik
 cola

Slide 8 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mevr van der Werf
had
een auto
gekocht.

Slide 9 - Question de remorquage

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Tip!
Vul bij een pv tt het ww 'lopen' in, dan hoor je of je een -t moet schrijven of niet.

Slide 10 - Diapositive

Wat is juist? pv - tt
Van boksen (worden) je sterk.
A
word
B
wordt
C
wort
D
werd

Slide 11 - Quiz

Wat is de pv tt?
Wij ____ samen naar het strand.
A
liepen
B
lopen
C
loopt
D
loopte

Slide 12 - Quiz

De jongen ... lid van een schaakvereniging (pv tt)
worden
A
word
B
wordt
C
worden
D
werd

Slide 13 - Quiz

werkwoordspelling pv-tt
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 14 - Quiz

Wat is de pv tt?
Hij ____ van sushi.
A
houd
B
hield
C
houdt
D
hielt

Slide 15 - Quiz

Hij verbeter....(pv tt) de fout die hij eerder gemaakt heeft.
A
verbetert
B
verbeterd
C
verbeterdt

Slide 16 - Quiz

Noteer de pv tt.
Hij (zwaaien) naar Sinterklaas.
A
zwaaien
B
zwaai
C
zwaait

Slide 17 - Quiz

Hij (worden) ... nog eens gek van haar! PV-tt
A
word
B
wordt
C
werd
D
werdt

Slide 18 - Quiz

(Vinden) ... je vader dat ook niet lastig?
PV-tt
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vondt

Slide 19 - Quiz

werkwoordspelling pv-tt
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 20 - Quiz

De stukken (kopiëren - PV TT) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 21 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 22 - Diapositive

persoonsvorm verleden tijd
Om te bepalen of je + te(n) of + de(n) moet schrijven, kun je de regel van 't kofschip gebruiken:

1. Neem de stam van het werkwoord.
2. Kijk naar de laatste letter van de stam.
3. Is dat een medeklinker uit 't kofschip of is het een x?
Ja? Schrijf dan de ik-vorm + te(n).
Nee? Schrijf dan de ik-vorm + de(n).




Slide 23 - Diapositive

voorbeeld
heel ww
stam
laatste letter
't kofschip x?
pv v.t.
klussen
kluss
s
ja
Ik-vorm + te
kluste
kleven
klev
v
nee
ik-vorm + de
kleefde
lachen
lach
ch
ja
ik-vorm + te
lachte

Slide 24 - Diapositive

Ik ....(verbreden) de weg. (pv vt)
A
verbrede
B
verbreedde
C
verbreede
D
verbredde

Slide 25 - Quiz

Ik pv vt ( verhuizen) vorig jaar naar Amerika.
A
verhuiste
B
verhuisde
C
verhuisten
D
verhuisden

Slide 26 - Quiz

Wat is juist? pv vt
De storm (verwoesten) ons tuinhuisje.
A
verwoeste
B
verwoestte
C
verwoesde
D
verwoesdde

Slide 27 - Quiz

Vul in: pv vt
Vanmorgen .......... de auto niet meer
A
start
B
stard
C
startte
D
startde

Slide 28 - Quiz

(PV vt)
Glenn en Serkan (leveren) een boekje in.
A
leveren
B
levert
C
leverden
D
leverde

Slide 29 - Quiz

Hoe spel je de pv-vt in onderstaande zin?

(faxen) Ik ... gisteren een bestand naar mijn leraar.
A
faxde
B
faxede
C
faxte
D
faxdte

Slide 30 - Quiz

Even oefenen pv vt:
De schipbreukelingen .......(overleven) dagenlang op het eiland.
A
overleefden
B
overleefde
C
overleefte
D
overleven

Slide 31 - Quiz

Wat is juist? pv vt
Hij (verbazen) zich er niet over.
A
verbaasde
B
verbaazde
C
verbaaste
D
verbaastte

Slide 32 - Quiz

Ik weet welke regels ik moet gebruiken voor het spellen van de pv in de tt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage

Ik weet welke regels ik moet gebruiken voor het spellen van de pv in de vt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Sondage

Werk verder volgens de planner.

Week 48

H4 Taalverzorging 2 => 4.2 Spelling => Maak opdr. 20 t/m 25
H7 Taalverzorging 3 => 7.2 Spelling => Maak opdr. 14 t/m 19



Slide 35 - Diapositive